Met knerpende banden komt mijn fiets tot stilstand op het schelpenpad. Het moet het zonlicht zijn geweest, de glinstering op het wateroppervlak, of de hondjes in de bakfiets die me inhaalde, hun oren wapperend in de wind. Er zijn veel honden in het park, en veel blote kinderen die langs kleurige kleedjes rennen, hun moeders er kirrend achteraan. Ik zet mijn fiets tegen een bankje en plof neer. De houten latten gloeien tegen de onderkant van mijn benen; vanuit mijn oksel rolt een druppel zweet langs mijn zij tot hij in de warme stof van mijn jurk opgaat. Ik frommel mijn rugzak naar voren en haal mijn telefoon eruit. 16.19, en een bericht van Robin. Hoe laat ben je ook alweer thuis vanmiddag? Ik stop mijn telefoon weer terug en klik de sluiting dicht. Dan bedenk ik me, en haal mijn schetsboek tevoorschijn.
Vanaf het veld achter me walmt de geur van barbecue mijn kant op, een reggaebeat deint over het gras. Het water voor me ziet er heerlijk koel uit, half in de schaduw van de bomen. Een vrouw gooit een tennisbal een flink stuk het water op, en een beagle springt er met een aanloop achteraan. Ik teken de vrouw in een paar snelle lijnen, daarna de horizon, en in het midden de nek, de oortjes van de beagle.
Ik zou mijn jurk uit kunnen trekken, mezelf ook in het water laten glijden. Kopje onder, alle geluiden buitensluiten. Alleen het zachte gebrom van die onderwaterwereld, zoals vroeger in bad wanneer ik op mijn rug lag en alles tot net boven mijn oren onderdompelde.
De beagle heeft de bal te pakken, en is trots op weg terug om zijn baasje blij te maken. Even stel ik me voor dat ik het ben die naar de oever zwemt, en dat de therapeut daar staat te wachten. Haar armen over elkaar. Dat ze me op mijn hoofd klopt. Goed zo, meisje. Ik teken mezelf, mijn natte haren aan mijn hoofd geplakt, mijn handen voor me als de pootjes van een hondje. In het volgende kadertje zal ik naakt uit het water klimmen. Dan trilt mijn rugzak opnieuw. We moeten ook nog langs Leonne.
De moeder van Robin heeft al twee maanden geleden gereserveerd in het Wurst & Schnitzelhaus. Elke keer doet ze alsof ze er vaste klant is en noemt de eigenaar bij zijn voornaam. Het personeel lacht pijnlijk mee en mag daarna een schamele fooi verdelen. Vanavond gaat de hele bubs mee. Robins ouders zijn 25 jaar getrouwd.
‘Paulien appte nog vanmorgen, of je wel iets moois aantrekt,’ zei Robin. Ik stond in mijn bh, op zoek naar een bloesje met zebramotief. Dat vond ik niet, maar wel een verfrommeld glittertopje dat ik eigenlijk met Oud en Nieuw aan had willen doen.
‘Of ik wel iets moois aantrek?’
‘Aantrekken, of we wel iets moois aantrekken.’
‘Je zei aantrekt.’
‘Ik bedoelde aantrekken. Zei ik toch.’
‘Kleed ik me dan niet goed? Ik kleed me toch best normaal?’
‘Tuurlijk schat.’
Ik hield een cocktailjurkje voor mijn borst, en nam met mijn vrije hand de taille een beetje in.
‘Die kleur maakt je gezicht wat flets.’
‘Donkerblauw? Mijn moeder zei altijd dat dit mijn kleur was.’
‘Ga eens opzij?’
Robin dook de kast in en haalde een babyroze jurkje met zilveren knopen en een laag uitgesneden V-hals tevoorschijn. Die moest nog uit mijn tijd bij Konijn stammen, van een of ander themafeestje.
‘Wat, dit ding? Hierin kan ik toch niet bij die therapeut komen aanzetten?’
‘Je kan je toch omkleden tussendoor.’
Wanneer de hond zich uitschudt landen de druppeltjes vlakbij mijn voeten. De vrouw raapt de tennisbal op, gooit hem opnieuw in het water, en gelijk plonst de hond er weer achteraan. Een seconde lijken alle spetters te blijven zweven in de lucht. Het is 16:37. Ik zou nu op moeten staan, maar ik stop mijn telefoon weer weg en in plaats van benen teken ik hondenpootjes.
De therapeut was ook Pauliens idee. Ze had wel een adresje voor me, daar had ze zelf héél veel baat bij gehad. Bij de intake had Kim (al vond ik haar absoluut niet op een Kim lijken) thee voor me ingeschonken, ook al was het buiten 26 graden. Ik brandde mijn tong, die ik het hele uur nog voelde nasmeulen. De therapeut had de breedste glimlach die ik ooit had gezien. ‘Iris, vertel,’ zei ze, en gaf nog net geen licht. Ik vertelde dat het erop leek dat ik geen nee kon zeggen. Zij vroeg waardoor dat kwam. Ik vertelde dat ik graag aardig gevonden wilde worden, dat ik in mijn jeugd waarschijnlijk een of andere pre-linguïstische angst had opgelopen, waardoor ik nu onbewust – maar ze liet me niet uitspreken. ‘Je bent niet getraind,’ zei ze, ‘dat is het.’ Nee-zeggen was een spier. Mensen wilden altijd zo nodig graven, maar het was meer een kwestie van trainen, als een kind dat moet leren lopen. ‘Ik zeg altijd, wie een échte full-body workout wil, moet eens over een Thais marktje lopen. Nee, nee, links, rechts, géén special price, géén friend. No no no.’ Haar mahoniekleurige haren en bleke teint schakeerden perfect met het kleurenschema van haar praktijkkamer. Alles klopte: het visgraatparket, de mosgroene geborduurde kussens, de bordeauxrode boeddha in de hoek. Ik moest denken aan die keer in Marrakesh, toen een oude marktvrouw met zwart-omlijnde ogen mijn arm had gegrepen en die zonder te vragen was begonnen te beschilderen met henna. Toen Robin haar duidelijk had proberen te maken dat we daarvoor niet zouden betalen, had ze me behekst.
Ier! kun jij op de terugweg nog ff langs de winkel voor een kaart?
16.44. Nu zou ik over de Bilderdijkstraat moeten fietsen.
Iets met olifanten, als het kan!
16.45.
Of nee, doe toch maar ballonnen.
‘Ik ben al drie.’ Het kind kijkt omhoog alsof ik een reus ben.
‘O ja? Ik ben al negenentwintig,’ zeg ik, en ik heb meteen spijt. De moeder zit een meter of twee verderop te bellen; met haar vrije hand schermt ze haar ogen af tegen de zon. Ik zak door mijn knieën.
‘Kijk,’ zeg ik, en ik wijs naar zijn waterschoenen. ‘Ik heb ook sandalen. Zie je? Maar die van jou kunnen in water.’
Het ventje kijkt me aan alsof ik hem net een eeuwenoud volksgeheim heb verteld. De moeder lacht vanuit haar buik. Je kan precies zien hoe haar kind er over twintig jaar uit gaat zien. Lange wimpers, geprononceerde kaak, heldere, ernstige ogen. Hij lijkt iets te zoeken.
‘Mijn mama is een… een…’
Dan klapt de moeder haar telefoon dicht en roept: ‘Remy.’
Ik lach naar haar, zodat ze niet denkt dat ik een pedofiel ofzoiets ben. Ze haalt een hand door haar haar en kijkt verward.
‘Ik ga mijn sandalen uittrekken, wil jij op ze passen?’ vraag ik, terwijl ik mijn gespjes lospruts. Maar hij heeft zich al omgedraaid, drentelt naar het thuisfront en kweelt hobbelend ‘mamaaa’.
‘Die mevrouw gaat pootjebaden, hè? Had jij met die mevrouw gepraat?’
Het water is kouder dan ik dacht. Het bijt in mijn kuit als een ijzeren bek, maar de bek verslapt na een paar tellen. Ik waad door het ondiepe gedeelte; mijn sandalen en rugzak heb ik op een boomstronk achtergelaten. De bodem is van klei en voelt fluweelzacht tussen mijn tenen, vies en heerlijk. Verderop dobbert een koet, zijn witte snavel schittert in de zon.
Nu loopt de bodem af, de plas wordt gauw dieper. De roze stof dobbert nog heel even op het wateroppervlak, dan plakt hij tegen mijn benen. Dit is de cue voor het publiek: Oooh! Aaah! De ijzeren bek hapt opnieuw, snoert mijn borstkas in. Het publiek houdt zijn adem in. Dan – een zetje – zijn er alleen nog de wolken. Geen oever, geen moeders, geen mensen. Ik zet me af, drijf met de wolken mee. Nu kan ik overal zijn.