
Aan de wand boven de vuilnisemmers, schuin tegenover de ruimte waar ik een functie vervul, zag ik drie nieuwe informatieve posters hangen. Ik bleef gefascineerd kijken. Elke afvalcontainer kreeg – naast een eigen kleur – een specifieke affiche, afgewerkt met verschillende overzichtelijke prenten. De prenten waren behoorlijk divers; zo stonden er op de affiche boven de middelste emmer naast een cilinderachtige flacon ook mosselschelpen afgebeeld. Aangrenzend aan elke groepering van tekeningen stond er een rood kruisje of een groen vinkje. Daaruit kon ik veel afleiden. Papieren of natte doekjes mochten bijvoorbeeld niet gesorteerd worden bij ‘papier-karton’. Daar stond ik van te kijken! Zo werd ik natuurlijk wel erg nieuwsgierig naar waar ik mijn garnalenstaartjes dumpen mocht.
Na enkele minuten geïntrigeerd het nieuwe beeldmateriaal bestudeerd te hebben, kwam er een vrouw van de boekhouding naast me staan. Ik kende haar naam niet, maar we lachten en hielden ons hoofd schuin wanneer we elkaar eerder kruisten in de toiletten. Dat duidt op wederzijdse sympathie. Ze twijfelde geen moment en sprak me aan. ‘Het is een achterlijke bedoeling,’ balkte ze, ‘dadelijk wordt er nog bepaald welke kleur ondergoed ik dragen moet! Wat denken ze daar wel bij personeelszaken? Nóg meer regeltjes! Eerst namen ze onze plastieken bekertjes af. En nu dit. Allemachtig, wie zijn zij om dat allemaal te bepalen? Ze zijn toch mijn vader niet! Nee. Dat ze mijn vader niet zijn, dat weet ik wel zeker. Mijn vader zit in Kenia. Hij kon het niet, zei hij. Liet mijn moeder dertig jaar geleden alleen achter met vier kleine kadeekes. Ze is nog steeds ziek van verdriet. Ondertussen heeft hij daar een nieuw gezin, dat kan allemaal nu hé, opnieuw beginnen, zolang je een pik hebt.’
De vrouw van de boekhouding snoof pedant. Haar blik indiceerde dat ze een antwoord verlangde. ‘Ik hou niet van verhalen over vaders,’ reageerde ik snel, ‘dat laat ik over aan briljante letterkundigen.’ Beteuterd haalde ze haar schouders op. ‘Wat moet jij sorteren, kind? Garnalenstaarten? Goh, dat is een moeilijke! Ze voelen aan als plastiek, maar zijn toch organisch hé!’ We bleven nog even aan de vuilnisemmers staan, wogen allerhande mogelijkheden af. Even later besloten we dat garnaalstaarten en mosselschelpen vergelijkbaar materiaal waren. Ik was de vrouw erg dankbaar en keerde tevreden terug naar mijn plaats van bedrijvigheid. Op dat moment wist ik het heel zeker: Leiden is voor mij nooit meer dan een stad in Zuid-Holland geweest.