Zeven nijlpaarden kunnen niet meer onder water zwemmen.
Deze nijlpaarden wonen in een bocht in de Niger en door de droogte staan sinds eergisteren hun billen te verschrompelen in de zon.
Ik probeerde me in alle zeven nijlpaarden te verplaatsen, maar het allermeest in Robert.
Robert is de dikste en de oudste.
Hij heeft graag water om zich heen, en het liefst geen modderig water.
Als hij het voor het zeggen had, dan zou hij in een wilde rivier staan, waar het water zo hard aan hem trekt dat hij voelt hoe dik hij is.
Nu staat hij in een soort sloot, met droge billen.
Hij heeft geen idee hoe dik hij precies is, en hoeveel dagen er voorbij gaan.
Nu staat hij in een soort sloot, met droge billen.
Ik moet denken aan te weinig water in het bad, en hoe ik op mijn buik ging liggen om die te verwarmen.
De bijbehorende spierpijn.
Ik denk dat ik een treffende vergelijking heb gevonden, dat ik mij op deze manier in Robert en anderen kan verplaatsen.
‘Natuurlijk voelt het
/ goddomme /
niet als te weinig water in het bad.’ Zegt Mitchell.
‘Te weinig water in het bad is zoiets als een gat in je sjaal.
Een steentje in je schoen.
Of misschien voelt te weinig water in bad eerder als twee verschillende sokken.’
‘Niet te weinig badwater! Idioot.
Te weinig zuurstof.
Net niet kunnen ademen.
Met een jeukende trui aan.
En een te strakke leren broek.’ Zegt Robert.
‘Zo voelt het ongeveer.’
En hij vraagt of ik wat babyolie op zijn billen wil smeren.
En hij vraagt of ik wat babyolie op zijn billen wil smeren.
‘Het is een vreemde wereld hè,’ zegt hij.
Ik hoefde me toen gelukkig niet te verplaatsen in een vreemde wereld, want daar was ik al.
Ik knikte, maar dat zag hij niet.
De avond viel, en ik vroeg me af of Robert ook gelukkig was met het einde.
Met meerdere dingen die toen eindigden.