Na een week vakantie werd Marcel nog steeds te vroeg wakker. Vandaag moest hij met volle blaas dulden dat de hemel lichter werd, omdat hij Barbara niet wakker wilde maken. Toen ze uiteindelijk toch wakker werd van zijn gewoel, legde ze zacht haar hand op zijn schouder. ‘Niet doen,’ zei Marcel kortaf, ‘ik zweet.’ Hij stapte uit bed en leegde zijn blaas. Vanaf de bank keek hij hoe de opkomende zon het houten interieur van hun vakantiehuisje belichtte en een reep zonlicht traag centimeters opschoof. Zijn vingers klemden pijnlijk om de rand van het zitkussen.
Drie uur later trof Barbara voorbereidingen om met de kinderen naar het strand te gaan. Ze negeerde zijn tips om alles efficiënter te laten verlopen. ‘We hebben toch geen haast?’ zei ze met haar rustige glimlach. Hij gunde haar de vakantie die ze wilde, omdat ze de ‘unit’ gezin op bewonderingswaardige wijze leidde. Hij kon alleen niet vanuit stilstand werken. Het liefst was hij buiten om te zeilen, te rennen, iets te dóen, maar hij zou zich schuldig voelen als Barbara dacht dat hij zelfs in de vakantie zich aan hun gezin wou onttrekken. Dus controleerde hij de rugzakjes van de kinderen, pleegde een paar zakelijke telefoontjes en mopperde op de hond die nooit gehoorzaamde en altijd wegliep.
Om elf uur hadden ze zich geïnstalleerd op het strand. Zilte wind, nauwelijks koeler dan zijn huid, en de geur van zonnebrandolie drongen zich aan hem op. Hij zat in het zand, zijn onderarmen rustten op zijn knieën. Ze zouden hier de hele dag blijven ‘uitrusten’. Barbara’s huid rook naar zon en lome pareltjes lagen in het kuiltje van haar onderrug.

‘We hebben toch geen haast?’ zei ze met haar rustige glimlach.

Hij kon niet echt zeggen dat er iets aan de hand was. De kinderen zaten onder de parasol uit te hijgen, moe na hun zwempartij. Marcel had de koelte van hun zeelijven in het voorbijgaan gevoeld. Hij observeerde hoe zijn zoon een dam opwierp in de branding en het bleef verliezen van de golven. Het bouwkundig inzicht van zijn zoontje voldeed bij lange na niet. Hij leek zelfs nog trager dan normaal.
‘Ik ga een stukje wandelen.’
‘Marcel,’ zei Barbara gepikeerd, ‘de vakantie is van ons. Blijf.’ En daarna, alsof ze spijt had van haar woorden: ‘We missen je als je er niet bent.’
Hij plofte achterover in het harde zand. Hij schoof, wrikte, wrong op zijn handdoek in een poging het zand eronder naar zijn wil te voegen. Uiteindelijk was het zijn lijf dat week. Lamlendig dwong hij zijn ogen dicht. Achter zijn oogleden marcheerden rode mieren, in zijn knieën tintelden wirwardraadjes. Een overschot aan energie, dacht hij. Stilstaand water gaat stinken.
Aah,’ zuchtte Barbara, ’wat is vakantie toch heerlijk. Niets hoeven.’
Marcel hield zijn ogen dichtgeknepen. Kijk, daar was het al: de mieren achter zijn oogleden werden zwart. Hij voelde ze in colonnes langs zijn hals naar beneden lopen. Ze draaiden cirkels rond zijn navel. Hij keek er met afschuw naar, maar had al lang het idee opgegeven ze van zijn buik te kunnen vegen. Stijfjes wachtte hij af of het erger zou worden. Hij moest het speeksel in zijn mond met geweld naar beneden duwen en verslikte zich. Hij sprong op, slikte opnieuw nadrukkelijk en verplaatste zijn lichaam van voet naar voet.
Bezorgd keek hij naast zich of Barbara zijn hartslag kon horen, het contrast van zijn wild pompende hart met de slome golfslag was bijna komisch, maar ze lag ontspannen de zonnewarmte op te nemen. Hij liet zich langzaam naast haar zakken, liet zijn billen op zijn hielen rusten en reikte naar haar bovenarm. Zijn hand zweefde boven haar schouder, toen trok hij hem terug. Ze voelt vast warm, dacht hij, het is niet eerlijk haar mijn kille lijf op te dringen. Hij volstond met zijn hand naast de hare te leggen.
Hij tuurde de eindeloze kustlijn af, zag de duinenlinie en de zeewering, hoog als een fort. Vroeger bewonderde ze hem om zijn werklust en masseerde ze zijn schouders wanneer hij thuiskwam. Tegenwoordig vroeg ze hem schoolvoorstellingen uit te zitten terwijl er belangrijke vergaderingen waren en wilde ze samen ‘gezellig’ op de bank tv-kijken. En daar, in de stille uren op de bank, waren de zenuwtrillingen en het duistere gevoel ontstaan. De sportschool verhielp dat. En toch…. in rust jeukte alles. Zo erg, dat als hij er niets aan deed, het zwart zichtbaar werd.
Hij ging weer liggen; ze mocht absoluut niets van zijn onrust merken. Het was haar vakantie. Laat je werk eens los, zou ze bovendien zeggen. Hij rolde met zijn schouders, duwde met zijn hoofd op de badhanddoek een kuiltje in het zand en dwong zijn oogleden te zakken.
De mieren hadden zich bij zijn navel genesteld. Hun lijven werkten aaneengesloten en in een vast tempo om zijn weke buik open te knagen. Tot nu toe had hij altijd hun ritme weten te doorbreken door zijn eigen maat en beweging. Zijn lichaam had het zwart niet erkend als onomkeerbaar en daar was hij dankbaar voor. De mierenlijven onderbraken hun knagen even, waardoor Marcel zich los kon rukken. Zijn lichaam schokte en zijn ledematen schopten het zand op. Zijn zoon en dochter protesteerden.
‘Als je zo nodig wat wilt doen, besteed dan eens wat aandacht aan je kinderen,’ zei Barbara. Om het goed te maken bouwden ze samen een zandkasteel van een uitnodigende berg nat zand.
‘Hij is enorm, pappa!’ zei zijn dochtertje.
Aan de basis groef Marcel met zijn hand een holletje, zijn vingers bewogen gestaag gravend naar beneden en vooruit. Zijn zoontje deed, aan de andere kant, hetzelfde. Het krakende, schrapende graven was als een balsem voor Marcels geest. ‘Doorzetten. Doorgraven,’ zei hij keer op keer, tot hun armen tot aan hun oksels in het zand raakten. Ineens viel het kille zand weg en raakte hij de levende, warme vingers van zijn zoon. Zijn zoon slaakte gilletjes vol opluchting en plezier om het onverwachte contact.
Na de lunch strekte hij zijn benen. Slenteren langs de vloedlijn leek hem goed te doen. Hij zou eindeloos kunnen blijven lopen, bewegen, werken. Werken was voor hem als stroomafwaarts leven. Vakantie voelde als stroomopwaarts werken.
Over een lengte van tientallen meters deinde blaaswier in zee, vlak bij de branding. Marcel stopte bij een zanderig hoopje gedroogd wier aan zijn voeten. Hij pakte het op, ook al stonk het, om de zwarte bolletjes te laten knappen. Al bij het eerste bolletje kwam de zwarte zeespiegel omhoog. Het strand veranderde voor zijn ogen in een fotonegatief. Zijn hart sloeg als een drummer in paniek, hij zweette overdadig. Ondanks dat zijn lijf zich klaarmaakte voor de vlucht, kreeg hij zijn voeten niet in beweging. De donkere vloed in zijn hoofd was bekend, maar dat die overstroomde naar zijn lichaam, dat was nieuw.
De zwarte massa zwol aan en nam alles in zich op: bomen, vuilnisbakken, fietsen en een levende kat. Traag dijde het uit, vernauwde het zijn blik, de voorzijde vloeibaar rollend en wanneer het de grond raakte plakkerig en stollend, dan omsloot het alles. De voor iedereen, behalve voor hem, idyllische zee sleurde genadeloos auto’s en emmertjes mee, zelfs de grond waarop hij stond sleepte het als een tapijt onder hem vandaan. Hij viel op zijn knieën in het natte zand. Wat, dacht hij, als ik mij gewoon laat opslokken? Het antwoord kwam onmiddellijk: dan zit ik naast Barbara op de bank of bij de zwemles van de kinderen en dan ben ik er, maar dan ben ik zwart. Zijn hart zonk.

Hij viel op zijn knieën in het natte zand. Wat, dacht hij, als ik mij gewoon laat opslokken?

Met een uiterste krachtsinspanning stond Marcel weer op, ook al deed alles zeer. Misschien was het de allerlaatste keer dat zijn lichaam naar hem luisterde. Diep in gedachten sjokte hij terug met handenvol wier, elk bolletje uiteengespat en stinkend als een kadaver in de zon. Barbara lag op haar geel-met-wit gestreepte badlaken. Hij knielde naast haar en legde het wier voorzichtig in het zand. Rook ze het niet?
Met gesloten ogen vroeg Barbara de kinderen of ze een ijsje wilden. Er was natuurlijk maar één antwoord mogelijk.
‘Marcel, wil jij ijsjes halen,’ fluisterde ze met zachte dwang.
Dit was een rite, een elke zomer terugkerende scène en Marcel onderwierp zich eraan. Hij stond op en streelde kort haar hals. Ze rilde. Hij graaide naar zijn portemonnee die in een plastic tas zat, telde het bedrag in munten en vouwde het in zijn handen.
Hij bereikte de vijfhoekige basaltblokken van de dijk met trillende bovenbenen. De ijskar stond boven op de dijk, een vrolijk wit beschilderde ijskast waarop twee klokvormige metalen deksels blonken. Marcel keek halverwege het beklimmen om en zag zijn gezin op de kleurige handdoeken liggen, strandschepjes achteloos neergegooid, wat schelpen in een cirkel en een parasol die licht bewoog in de wind. Loom zwaaide zijn dochtertje in roze-stippenbikini vanaf haar strandlaken en liet haar armpje weer in het zand ploffen. Nu hij wist dat dat hij moest blijven bewegen, kon hij niet in de nabijheid van hun loze rust blijven.
De ijsverkoper herkende Marcel, groette en vroeg welke smaken het vandaag zouden worden. Marcel liep hem zwijgend voorbij in zijn zwembroek, het muntgeld in zijn vuist geklemd. Hij stak de dijk over en stapte met zijn blote voeten over het prikkeldraad. Voorovergebogen slofte hij door het stoffige zand, langs de brembosjes, het pijnbomenbos door.Illustratie Jan Bolten bij tekst Isolde Sanders voor Tijdschrift Ei