
‘Ik wil geen kostbare tijd verspillen met dingen lezen die de tand des tijds nog niet hebben doorstaan,’ zegt Nagasawa in Murakami’s Norwegian Wood. Nagasawa leest alleen maar boeken van auteurs die al meer dan dertig jaar dood zijn. ‘Als je hetzelfde leest als iedereen, dan denk je ook hetzelfde als iedereen.’
Pas toen ik begon met schrijven en in contact kwam met andere jonge schrijvers, werd ik plots geconfronteerd met het feit dat ik hele andere boeken las dan zij. Ik kende bijna geen hedendaagse schrijvers. Mijn boeken kwamen uit ruilkasten of uit de stoffige bakken van kringloopwinkels. Het waren oude boeken, vergeten boeken. Boeken waaraan ik kon ruiken en meteen een kuch moest onderdrukken.
Als gevolg moest ik de hele tijd vragen wie Thomas Verbogt ook alweer was. En Esther Gerritsen, was dat niet een presentator? Ik wist het niet. De ‘Th.’ in A.F.Th. van der Heijden sprak ik uit als ‘teehaa’. Tom Lanoye werd Tom ‘Laa-noh-je’.
Daar stond tegenover dat ik veel jonge schrijvers leerde kennen die weinig klassiekers lazen. Die bijvoorbeeld nog nooit iets van Tolstoj hadden gelezen. Dat is natuurlijk niet erg, je kunt waarschijnlijk een hele goede schrijver worden zonder ooit Anna Karenina open te slaan, maar het is toch ook jammer, want hoe mooi is niet de eerste ontmoeting tussen Anna en haar minnaar Vronski:
‘Bij het binnengaan van de wagon bleef hij staan om een dame, die uitstapte, te laten voorbijgaan en met het fijne gevoel van een man van de wereld, deelde hij haar met een oogopslag in als een dame uit de eerste kringen. Na een gemompelde verontschuldiging wilde hij doorlopen, maar onwillekeurig draaide hij zich om, om nog eens naar haar te kijken, niet daar zij zo mooi, zo bevallig en zo elegant was, maar omdat er in de uitdrukking van haar bekoorlijke gezicht zo iets zachts en strelends lag.’
Vronski ziet Anna, hij deelt haar in bij de eerste kringen en denkt dan klaar met haar te zijn, hij mompelt zijn verontschuldiging zelfs. En toch blikt hij terug, aangetrokken tot haar strelende uitdrukking.

Het mooiste aan deze scène is zijn plaats in de vuistdikke roman. Pas na honderd pagina’s ontmoet Anna Vronski op het treinstation, wat heel laat in de roman is, en in de hoofdstukken die daarop volgen komt zijn naam slechts enkele keren voorbij, soms helemaal niet. En toch is het vanaf deze ontmoeting op het perron voor de lezer volledig logisch dat de ongelukkige Anna in de armen van Vronski zal belanden. Ondanks de immense afstand tussen het Nederland van nu en het Rusland van toen, weet Tolstoj de lezer nog steeds verliefd te maken.
‘Read good writing, and don’t live in the present,’ schrijft Rebecca Solnit. ‘Live in the deep past, with the language of the Koran or the Mabinogion or Mother Goose or Dickens or Dickinson or Baldwin or whatever speaks to you deeply.’
Solnit zegt dat schrijvers vooral niet te veel bij de hedendaagse wereld moeten horen, dat ze juist moeten schrijven vanuit hun obscure interesses. Pas dan ontstaan nieuwe, originele verbanden. Bovendien maakt haar argument de schrijver niet alleen tot een verteller van hedendaagse verhalen, maar ook tot een doorgeefluik naar vergeten manieren van spreken, van denken, van zijn.
Ik snap die Nagasawa wel, hoewel ook ik inmiddels natuurlijk hedendaagse romans lees. Alleen ruiken die pagina’s toch wat minder lekker.