Niemand anders is nat. Blijkbaar hebben alle leerlingen het weerbericht bekeken, voor ze van huis vertrokken. Ze hebben regenkleding en paraplu’s meegenomen. Of hebben zich laten brengen. Door een ouder of chauffeur. Deze mensen worden niet nat, tenzij ze daar zelf voor kozen. Bij een koude douche, vroeg in de ochtend, of in het zwembad, wanneer ze trainen. Ze zijn geen slachtoffer van omstandigheden, zoals Frank.
In de lerarenkamer, waar niemand ook maar enigszins vochtig is, hangt Frank zijn jas over de radiator. Hij droogt zijn handen en gezicht met papieren doekjes. Zijn weinige krullen, zijn broekspijpen, en de kraag van zijn trui krijgt hij niet droog. Het is maar zo. Zijn maag rammelt. Hij is vergeten te ontbijten.
Frank reikt naar een appel uit de fruitschaal op tafel, maar stopt wanneer hij ziet wat ernaast staat. Een taart in een doos met doorzichtige klep. ‘Gefeliciteerd, Marja’, is erop geschreven. Het marsepein is spierwit en zonder oneffenheden en de letters zijn netjes aangebracht met fijne chocolade. Er mist een flink stuk.
Hij legt zijn hand op de deksel maar voordat hij deze kan optillen wordt hij pijnlijk op de vingers getikt door een kleine man, met handen zo gespierd als de rest van zijn lichaam. Zijn witte T-shirt zit zo strak dat het open dreigt te scheuren. Er staat met grote zwarte letters ‘KING’ op geschreven. Om zijn nek hangt een fluitje aan een touw.
‘Nog geen tijd voor taart,’ zegt hij met een knipoog. ‘Twaalf uur.’
‘Hij is al aangebroken.’
De KING haalt zijn brede schouders op.
‘Felice zit de hele dag in besprekingen met ouders, dus die heeft vast een stuk genomen.’
Felice, de directrice. Ze zou af en toe een stuk taart over moeten slaan, denkt Frank. Deze gedachte geeft hem onmiddellijk een schuldgevoel en hij voelt zijn wangen branden. Alsof hij het hardop had gezegd.
De bel gaat en Frank rent naar zijn lokaal. De klas is al volledig aanwezig.
‘Bent u naar school gezwommen, meneer?’
Het gelach van twintig kinderen. Frank staart vooruit, probeert hun grijnzende gezichten te vermijden. Knikkend en glimlachend loopt hij naar zijn bureau, zijn ogen half dichtgeknepen tegen de door de hoge ramen naar binnen stromende ochtendzon. Hij legt zijn koffertje neer en klikt de sluitingen open. Eén sluiting. De ander lukt niet.
‘Handiger om u uit te kleden voordat u gaat douchen, meneer.’
Zweet bevochtigt zijn net droge voorhoofd. In de koffer zitten zijn materialen. Zonder materialen kan hij niet lesgeven.

Frank bereidt zijn lessen voor als een generaal zijn veldslagen. Er komt net geen model van het klaslokaal bij kijken, met miniatuurversies van hemzelf en zijn leerlingen. Hij schrijft uit wat hij gaat vertellen, zoekt plaatjes bij elkaar en verzint opdrachten. Hij bedenkt reacties op elke mogelijke onderbreking, vraag, of lollige opmerking. Hij typt ze uit, print ze, en verzamelt ze. In zijn koffer.
Eerder vanochtend, in de trein, had een medereiziger hem aangesproken op de papierwinkel die hij aan het bewerken was. Het bedekte het kleine tafeltje tussen Frank en de ander, een oudere man tegenover hem. Een deel lag op de stoel naast Frank. De man raapte een ontsnapt blaadje van de vloer, wierp er een vlugge blik op en overhandigde het aan Frank, die hem bedankte met een knik.
‘De Slag bij Waterloo?’ vroeg de man.
‘Excuus. Ja,’ antwoordde Frank.
‘Heeft toch echt niet langer dan een dag geduurd.’
‘Ik bereid me graag goed voor.’
‘Had Napoleon dat maar gedaan. U geeft les?’
Franks station werd omgeroepen. Vliegensvlug begon hij zijn spullen in te pakken. ‘Ik start vandaag,’ zei hij. ‘Dit is de enige manier waarop ik mezelf het lokaal in krijg. Zonder gedegen voorbereiding maak ik geen schijn van kans.’
‘Hoezo?’
De trein kwam tot stilstand en enkele mensen bewogen zich naar de uitgang. Frank duwde met moeite zijn koffer dicht. ‘Deze kinderen, ik heb er een paar ontmoet tijdens mijn sollicitatie. Ze zijn slimmer dan ik. Ze zijn sneller, sterker, scherper van geest en bovenal verwend. Ze krijgen les van de beste docenten ter wereld. Ik verwonder me elke dag hoe ik het tot hier heb geschopt. Ik dank God voor het lerarentekort. Goedemorgen.’
Frank haastte zich naar de reeds piepende deuren.
‘Zij hebben iets in u gezien,’ riep de man hem na. ‘Wellicht kunt u daarop vertrouwen.’

Vertrouwen. Frank heeft het altijd een vreemd concept gevonden. Waarom vertrouwen op zon als je je kunt voorbereiden op regen? Soms vergeet je je paraplu, maar dat is slordigheid.

In het lokaal heerst een ongemakkelijke stilte. Frank prutst aan het slot van zijn koffer, trekt en duwt en schudt. Het zweet loopt nu over zijn rug.
‘Als u voor de wet look wil gaan, kunt u ook gewoon gel kopen, meneer.’
De klas lacht weer. Franks adem begint een race met zijn hartslag. Zijn visie vernauwt zich tot het doffe metaal van het slot. Zijn wijsvinger glijdt uit en de nagel scheurt; een scherpe pijn. Bloed landt op het bureau. Hij sluit zijn ogen en plaatst zijn bezwete, bebloede handen plat op het bureau, aan beide zijden van de koffer.
‘1815,’ zegt hij met trillende stem. ‘De S… Slag bij Waterloo.’
‘Is dat de slag die u verloor, meneer?’
Het lachen wordt nu zelfs vergezeld door applaus. Frank kijkt op en realiseert zich dat al deze grappen worden gemaakt door een grote blonde jongen op de eerste rij. Hij heeft een gezonde blos op zijn wangen en een arrogante glimlach. Hij kijkt triomfantelijk om zich heen.
Het is gebeurd voor Frank er erg in heeft. De koffer vliegt uit zijn armen en raakt de jongen tegen de borst. De jongen vangt hem maar verliest zijn evenwicht. Dondert naar de grond en trekt onderweg zijn stoel mee. Het maakt een enorm lawaai.
Frank, onmiddellijk ontnuchterd, ziet zijn toekomst voorbij flitsen. De jongen gewond. Frank ontslagen. Misschien zelfs een rechtzaak. Het einde van zijn carrière. Een stroom verontschuldigingen dient zich aan in zijn keel, maar voor ze zijn tong bereiken houdt hij ze tegen.
De jongen, ongedeerd, staat op en stoft zich af. Zijn gezicht is vuurrood; hij staart naar de grond.
De hele klas houdt zijn adem in. Het geluid van het lokaal ernaast, dof en ver weg, vult de stilte. Enkele seconden gebeurt er niets. Dan pakt de jongen zijn stoel en zet hem rechtop. Pakt het koffertje en legt het op Franks bureau. Hij keert terug naar zijn plaats en gaat zitten.
Franks hele lichaam voelt moe, alsof hij net een marathon heeft gelopen. Zijn adem en hart kalmeren. Zijn keel is droog.
Het koffertje heeft, net als de jongen, geen schade. Door de klap is de tweede sluiting geopend. Frank pakt zijn papieren eruit en legt ze ernaast. Kucht.
‘1815,’ zegt hij weer, dit keer met zelfverzekerdheid in zijn stem. ‘De Slag bij Waterloo. Pagina vijf tot en met dertien uit het boek. Lezen. In stilte.’
Hij wacht tot alle hoofden over het boek zijn gebogen. Dan loopt hij het lokaal uit. Tijd voor taart.