Wat ze bezat was vooral: ruimte. En dat niet eens in overvloed. De lucht tussen vier muren is duur. Mooi uitzicht – dat wel, had ook de makelaar gezegd die haar tegen drie keer de huurprijs een contract had aangeboden. Aan alle muren hingen spiegels. Elske had zich laten vertellen dat een ruimte daar groter van zou gaan lijken. In werkelijkheid behield de kamer exact dezelfde afmetingen, met als enige verschil dat ze zichzelf nu op elke vierkante meter tegenkwam.
Er woonden veertien werelden onder haar. Elske wist dat ze bestonden door de namen op de brievenbussen in de hal op de begane grond. Af en toe zag ze medebewoners in de lift. De meneer van de eerste verdieping (slecht ter been), een stel op de vijfde (maakten veel ruzie), een oudere dame die zich elke keer opnieuw aan haar voorstelde (verdwaalde af en toe). Op de vijftiende en hoogste verdieping woonde Elske. Het appartementencomplex stond vlak aan zee, torende onnatuurlijk hoog boven de rest van de omgeving uit. Ongemakkelijk bijna. Als de eerste die in een klas een groeispurt had gehad, ook zelf nog moest wennen aan de nieuwe lengte van ledematen.
In een droom had Elske het appartementencomplex als een grote glazen pot gezien, met haar eigen, bovenste verdieping als het draaideksel daarvan. Alsof die heel strak dichtgeschroefd kon worden, zuurstof kon ontnemen. Toen ze wakker werd had ze alle ramen opengezet, het beeld raakte ze niet meer kwijt.
Drie maanden geleden was ze verhuisd van een dorp in het zuiden van Nederland naar Kopenhagen. De herfst was toen net begonnen. Familieleden hadden haar gewaarschuwd voor Scandinavische winters. ‘Mensen gaan dood aan te veel donker,’ hadden ze gezegd. Ze moeten geen idee hebben gehad waar Elske naartoe ging; in de winter lag hier zo veel sneeuw dat het nooit echt donker werd.
Elske ontmoette Anders op dezelfde dag waarop ze besloot dat ze het leven maar eens met iemand moest delen. Ze wist niet wat waarop volgde.
Ze kwamen elkaar tegen in de kelder van het appartementencomplex, waar de wasserette zich bevond. Met tassen vol vuile was en handen vol kleingeld voerden ze en even gezellig als nietszeggend gesprekje. Over achtergelaten kledingstukken, zeep die weer eens op was, de kapotte droger.
‘Ik heet Elske,’ beantwoordde ze zijn vraag.
‘Dat is liefhebben in het Deens,’ zei hij. Zij wist dat al, en zei ‘oh’, om hem even later te vertellen wat Anders in haar taal betekende. Hij wist dat nog niet, zei ook: ‘oh.’
Ze vroeg zich af hoe het kon; dat golven trager lijken te bewegen naarmate de afstand groter is.
Na 45 minuten vertelde ze hem van de ruimte in haar appartement. Dat het niet veel was, maar wel te veel voor alleen haar spullen. Zijn huurcontract liep drie dagen later af, hij was nog steeds op zoek naar woonruimte en dit kon geen toeval zijn.
In de dagen die volgden bereidde Elske zich voor op de komst van haar nieuwe huisgenoot. Ze maakte een plankje vrij in de keuken, dweilde de vloeren en schikte verse bloemen in de vensterbank. Alles wat ze in die dagen deed was deels omdat ze dacht dat het zo hoorde, deels omdat ze indruk wilde maken.
De verhuizing ging vlot. Anders woonde op de zevende verdieping en de spullen die hij had hoefden alleen maar naar boven getild te worden. ‘Half de ruimte maar dubbel het uitzicht,’ grapte Anders toen hij in de kamer uit het raam keek nadat alle verhuisdozen binnen waren en hij haar sleutel in zijn broekzak had gestoken. Elske had achter hem gestaan, langs hem naar de zee gekeken, zich verbaasd. Ze vroeg zich af hoe het kon; dat golven trager lijken te bewegen naarmate de afstand groter is.
De kleine kamer werd door een wit gordijn in tweeën gedeeld. Aan de ene kant sliep hij, aan de andere kant zij. Elske begreep bijna wat bedoeld werd met optisch grotere ruimte: als je door spiegels naar elkaar kijkt, lijkt de afstand langer. Anders had een routine van school, werk, vrienden – Elske vond regelmaat in zijn schema. Hij vroeg niet veel, en als ze praatten, was het vooral over hem. Op de muur in de keuken turfden ze hoe vaak de oudere dame zich aan hen voorstelde bij de lift. Na vijftien streepjes vierden ze het feit dat ze elkaar elke dag opnieuw herkenden. Langzamerhand leefden ze steeds minder langs en steeds meer met elkaar.

Het feest in het museum begon om negen uur. Het was de eerste keer dat Elske op een uitnodiging van Anders in was gegaan. De treden van de trappen fungeerden nu als banken, de vloer achter de balustrade van het eerste balkon als dansvloer. Jongens achter draaitafels droegen konijnenoren. Elske zocht houvast, categoriseerde mensen om zich heen in mensen met langer en korter haar dan zijzelf. Nog voordat ze de lengte van de rij voor de bar kon opmerken drukte iemand een plastic beker met bier in haar hand.
Anders leek bijna iedereen op het feest te kennen. Er waren veel vrouwen die iets voor hem betekenden, veel meer nog die dat dachten te doen. Elske bekeek het van een afstand en besloot dat de tweede groep het meest belangrijk was. Iemand hebben om te kunnen verlaten, het leek haar de grootste luxe. Elske wist niet zeker tot welke groep Ida behoorde, maar had hoe dan ook op haar willen lijken. Ida, met een naveltrui en een grote maar goedlachse mond. Als Ida danste leek het heel natuurlijk en als ze daarmee ophield dan stopten er automatisch drie mensen met haar mee.
Toen het bier vaker voorbijkwam, de gesprekken trager verliepen en Ida in steeds kleinere diameters om Anders heen cirkelde, wilde Elske naar huis. Ze liep door het museum, keek in een lege expositieruimte naar twee armen die uit de muur groeiden, elkaar vasthielden. Het leek alsof de muren ergens om baden. Toen ze naar huis fietste werd Elske over de stoep geleid. Het net gelegde asfalt was nog nat, ze had er iets in vast willen klemmen.
‘Vogels in verre landen zingen kinderen naar honing’
‘Pæter slaapt hier vannacht,’ zei Anders. ‘Hij heeft de laatste trein gemist, ligt in mijn bed. Mag ik dan bij jou?’
Hij zei het zo zachtjes dat het leek alsof hij haar niet wakker wilde maken. Anders rook naar bier en tandpasta, het was laat of vroeg. Hij kwam nu pas van het feest, waar hij om anderen had gelachen en anderen aan het lachen had gemaakt, maar nu lag hij stil, naast haar.
‘Vertel me eens iets dat ik nog niet weet,’ zei hij, met zijn blik op het plafond gericht.
‘Het laatste woord in het Nederlandse woordenboek is Zymose.’
Hij moest lachen, een ingehouden lach, om Pæter achter het gordijn niet wakker te maken. Ze had hem willen vertellen dat het gisting betekende, over groei willen praten. Dat ze het onverklaarbaar vond.
Anders draaide zich op zijn zij nu, niet eens nieuwsgierig naar de betekenis van het laatste woord. Hij keek Elske meewarig aan, waarop ze hem had willen complimenteren; maar weinig mensen konden dat.
‘Vertel me eens iets moois?’ vroeg hij.
‘Vogels in verre landen zingen kinderen naar honing,’ vertelde ze.
Het leek hem gelukkig te stemmen.
‘Vertel me eens iets over jou.’
Elske zei iets met spiegels, en draaideksels.
Toen hij haar kuste klonk het alsof er ergens iets in een slot viel. Misschien werd het tijd om te verhuizen.