Reginald drinkt twee koppen koffie en de slak in de tuin kruipt anderhalve meter. De regen druppelt, hij stopt ook weer. De bus sleept reizigers mee, naar het station, of ach, juist ervandaan. Onbeweeglijk staart Reginald naar de wapperende klimop aan de schutting. Echt groeien wilde die deze drie maanden niet.
Een sigaar in deze serre zou passend zijn, in een verloren verleden. Reginald doet het met de rokerige koffie.
En zijn rug. Hij moet echt naar de kapper. Hij wenkt, wijst met zijn kop in de richting van de kast, de la vol scheermessen, altijd op voorraad. De huisbaas sommeert Reginald bij hem plaats te nemen. Deze winter al gaat zijn vacht eraf.
De plukken vallen op de grond. Een fietser komt voorbij. Een skateboarder? Een hoverboard om een urban trail mee te doen, gewoon een keertje, dat lijkt hem wel wat. Hij denkt aan de etalage-holics, die van de sportschool, de tijd die zij ‘investeren’, personalized resource management. Zijn conservatisme valt hem weer verdomde zwaar en zijn poten werken ook niet mee.
Ergens in Italië staat een grote dam, liet de huisbaas Reginald eens zien. Die is bijna verticaal, zo steil. De bokken daar weten hup zo op de randen van de stenen omhoog te klauteren. Ze likken het vocht van de stenen, om op calcium te overleven, tot op wel twintig, dertig meter hoogte. Reginald verbeeldt zich hoe hij en de zijnen net zo leven. Op de hoogte zijn is: elkaar ‘bèèèèèh!’ toeroepen, om te laten weten waar we staan en hoe we in ons vel zitten.
Het is gedaan. De huisbaas schiet een oorpiercing bij Reginald in, Reginald vraagt hem om nog een kop koffie. Hopelijk doet hij er een koek bij.