
Het gezin had zich door de betraliede gangen gehaast. Het oorverdovende gemiauw had hen van de wijs gebracht. Zo hadden ze het zich niet ingebeeld. Floor had haar hand gegrepen, maar Aster had die ogenblikkelijk weer gelost. Enkel Tristan leek onaangedaan door het kattengekrijs. Hij boog zich over elke kooi en probeerde de dieren met zoete woorden tot aan de spijlen te lokken.
Ze kozen de kat omdat het asiel op hun gemoed had ingespeeld. ‘Zelfs in de eenentwintigste eeuw zijn mensen hardnekkig bijgelovig. Niemand wil een zwarte kat. De meeste krijgen uiteindelijk een spuitje,’ had de asielmedewerker gezegd.
De kat viel in geen enkel opzicht mooi te noemen. In zijn pels ontbraken plukken vacht en uit zijn rechteroog droop steeds vocht, wat zijn haren in een traanstreep deed samenklitten. De kat was bovenal te klein en te mager. Ze hadden de andere kooien nog bekeken en Tristan had gejengeld voor de cyperse kitten, maar Aster en Floor hadden – allebei afzonderlijk – reeds uitgemaakt dat ze met de zwarte kater naar huis zouden gaan. Een extra man in huis zou het gezin uitbalanceren. Daar bovenop hadden ze zich betere mensen gevoeld door hun keuze.
Als goedmaker had Tristan het alleenrecht gekregen op het geven van de nieuwe naam. Zo kwam het dat het hele gezin geregeld op hun knieën het huis afzocht, terwijl ze onophoudelijk Tu-uur-bo prevelden.
In het zonlicht dat thuis door de grote, open ramen viel, vond Aster de kat enkel lelijker geworden. Schriel, vatte ze het samen. Op de koop toe verdween Turbo bij het minste geluid in de veiligheid van een diepe schaduw. Vanonder het meubilair verraadden slechts de oplichtende irissen zijn schuilplaats. Als Aster met een koffie door de woonkamer beende, gebeurde het meermaals dat Turbo tussen haar benen glipte. Een schaduwflits die haar uit evenwicht bracht. Koffie gutste onvermijdelijk op het tapijt. Desondanks bracht Aster haar ergernis niet ter sprake, omdat ze wist dat Floor en Tristan zouden samenspannen om het tegendeel te beweren. Sinds de zwangerschap had Aster geleerd zaken voor zichzelf te houden.
Turbo at net genoeg om in leven te blijven. Hij weigerde om als een normale kat te komen aanhollen wanneer Tristan met de doos brokken schudde. Floor kocht vergeefs de duurste merken natte voeding die de supermarkt in huis had. De kat wantrouwde hardnekkig alles wat ze hem aanboden. Dagen gingen voorbij zonder dat Turbo at, tot hij uiteindelijk bezweek en in uitgehongerde, schrokkerige happen zijn schoteltje leegat. Nadien kringelde uit de donkerste uithoeken van het huis steevast een zurige zweem op.
‘Die kat spoort niet,’ mompelde Aster elke keer dat ze gehurkt braaksel van de vloer veegde.
Om vervelende ziektes uit te sluiten, raadpleegden ze voor de zekerheid een dierenarts. Die verklaarde de kat parasietvrij en schreef pilletjes voor om de oogontsteking te behandelen. Aan de kale plekken viel niets te doen. ‘Tekenen van stress. Dan vertonen katten overmatig likgedrag. Ze likken tot hun vacht lost. Turbo moet zijn plek eerst vinden,’ oordeelde ze. ‘Geef het tijd.’
Floor en Aster beklaagden hun keuze. Dat deden ze steeds in zichzelf gekeerd en slechts bij uitzondering tegen elkaar, wanneer Tristan het niet kon horen. Floor vloekte op Turbo’s halsstarrig weigering om op haar schoot te springen. Haar knuffels werden slechts beantwoord met scherpe nagels. Aster vloekte als ze zichzelf rosbief hoorde bestellen bij de slager om de pilletjes in te verhullen. Wanneer Turbo voor de zoveelste keer wegvluchtte omdat enkele tuinen verder een grasmaaier aansloeg, vloekten ze samen. Toch bleven ze hopen. De kat maakte nu deel uit van hun gezin. Bovendien had de dierenarts het hen beloofd: als ze maar genoeg geduld aan de dag zouden leggen, zou alles goed komen.
Aan de ontbijttafel ging het een eerste keer mis. Tristan zat lusteloos in zijn kom ontbijtgranen te roeren terwijl zijn ouders nipten van hun koffie. Hun zoon had de scherpe neus en de zwarte lokken van Floor, die als een gordijn voor zijn ogen hingen. De borstelige wenkbrauwen en stuurse houding kreeg hij van de donor mee. Floor had hun zoon gedragen, dat was haar enige voorwaarde geweest. De zwangerschap had haar niet opgetild zoals ze hadden verwacht. Integendeel. Over Floor was een sluier van neerslachtigheid gedaald, die Aster niet opgelicht kreeg. De oorspronkelijke droom op een broertje of zusje voor Tristan had Aster gefnuikt. Ze namen een kat.
Tristan zuchtte totdat Floor mee aan tafel aanschoof. Zij en Aster ontbeten nooit. Ze wachtten gespannen tot Tristan klaar was om aan hun eigen dag te kunnen beginnen. Aster bleef tegen de ijskast aanleunen. Haar roestkleurige krullen brandden tegen het steriele wit van de keukenkasten.
Turbo verscheen bovenaan de trap en klaagde miauwend, waarop Floor zich vragend tot haar zoon richtte: ‘Heb je gisterenavond Turbo gevoederd?’
Hoewel Tristan op voorhand te horen had gekregen dat de kat zijn verantwoordelijkheid zou zijn, en hij dat meermaals bevestigend had beloofd, waren zijn goede intenties gaandeweg uitgedoofd. Hij rolde met zijn ogen, liet zijn ontbijt voor wat het was en slofte tot aan de voorraadkast, waar hij een willekeurig blik uitnam. De inhoud kwakte hij op het porseleinen schoteltje. Druppels vocht spetterden op de natuurstenen tegels. Turbo vloog de trap af en tastte dankbaar toe.
Met een dreun plantte Aster haar mok op het aanrecht.
‘Ik breng de kat vandaag terug.’
Het was de ijzigheid in Asters stem die Tristan onmiddellijk tot tranen dreef. Floor schrok, maar wist beter dan zich te mengen en liet het aan haar zoon over om de boel te lijmen met snikkende, nieuwe beloftes, waarvan ze alledrie wisten dat die opnieuw niet stand zouden houden.
Onder de keukenstoel poetste Turbo zijn snorharen proper.

De voorspelling van de dierenarts kwam slechts gedeeltelijk uit. Turbo’s vacht groeide inderdaad weer aan en raakte opnieuw vol, om vervolgens op andere plekken te kalen. Wederom verloor Tristan zijn interesse in de kat en veroordeelde daarmee Aster tot het routineus legen van de kattenbak en het uitdelen van blikjes kattenvoer.
Iedere keer als Floor in de tuin ging roken om de zwaarte van het huis te ontvluchten, glipte Turbo snel tussen de sluitende deur mee buiten. Hij verstopte zich in het struikgewas en sloeg gade hoe ze in beheerste stilte snikte.
Turbo leerde Asters grillen te voorspellen en tijdig te ontwijken. Hij ondervond dat het hem niet geoorloofd was om zich in haar kleerkast te nestelen, te miauwen, de kamerplanten te besnuffelen of te lang haar pels te wassen als Aster thuis was. Als de nacht indaalde, kromde Turbo zich behendig rond Floors lege flessen en jaagde hij op de nachtmerries van het gezin.
De vrijdagavond startte vrolijk. Het was zwoel en er kwam bezoek over de vloer. Ze dronken wijn in de tuin en deelden afhaalpizza’s. Turbo lag lui tussen de narcissen te soezen en had zelfs even toegestaan dat Tristan aan zijn buik krabde. Ze praatten over de verbouwingen van de buren en de aanstormende verkiezingen. Met het verstrijken van de uren zakte Floor steeds schever onderuit in haar tuinstoel. Haar tong zo zwaar dat ze bijna onverstaanbaar werd. Iedereen danste er hoffelijk rond. Er werden mopjes gemaakt die Floor niet meer bereikten. Toen het bezoek wilde vertrekken, raakte ze niet meer uit haar stoel.
Aster liet eerst de gasten buiten. Snel en zakelijk. Tristan hield zich sterk, maar vanaf dat de voordeur achter het bezoek dichtviel, smeekte hij Aster en probeerde hij tevergeefs Floor recht te trekken. Toen Aster Tristan uiteindelijk binnenriep, huilde hij. Deze keer niet luidop, maar in stilte zoals Floor.
Aster ruimde de keuken op, doofde de lichten en stuurde Tristan naar bed. Even keek ze naar haar weerspiegeling in de raampartij. De avondzon had haar voorhoofd rood geschroeid. Haar vingertoppen betastten voorzichtig de nagloeiende huid. In haar hals waaierden de eerste zomersproeten uit. Achter het glas bevond zich haar vrouw, slechts een donkere vlek in de tuin. Onverbiddelijk keerde Aster zich om, draaide de tuindeur in het slot en nam de trap Tristan achterna. Ze keek geen enkele keer om.
In de schemering vond Turbo Floor even snel als bij klaarlichte dag. Er was een wind opgestoken die de blaadjes van de ligusterhaag deed ritselen. De verspreidde glazen en ontkurkte flessen waren de enige getuigen die de kat op de tuintafel zagen springen. Floor snurkte zachtjes, haar hoofd in haar gekruiste armen genesteld. Op de bovenste verdieping werd het slaapkamerlicht uitgeknipt. Turbo ontweek de wijnglazen moeiteloos, zijn staart in een vraagteken gekromd, en gaf Floor enkele vruchteloze kopjes. Voorzichtig, bijna teder, terwijl de duisternis zich als een deken rond hen wikkelde, raspte de kat tot diep in de nacht zijn tong langs de fijne armhaartjes van de slapende vrouw.