Hij wil het haar wel toeschreeuwen: ‘Kijk uit! Kom terug!’, maar het meer is te uitgestrekt, de afstand tussen hen te groot. Het meisje in bikini peddelt verder op haar paddleboard terwijl het steeds donkerder wordt boven Patagonia Lake en bliksemschichten langs de hemel kronkelen als zweepslangen. Hij zou haar moeten waarschuwen. Hij zou naar haar toe moeten zwemmen. Zodat hij haar kon redden. Zodat ze hem kon redden. Maar ook als hij zou schreeuwen zou ze hem niet horen.
Ze peddelt, de regen lijkt haar niet te raken en de bliksem zal haar niet treffen.
Hij weet het nog van vroeger. De regen raakte je niet. De bliksem kon je niet treffen.
Erna kijkt peinzend over het meer. Hij vraagt zich af of zij het meisje ook heeft opgemerkt en of ze heeft gezien dat hij naar haar keek.
‘Weet je wat ik zo gek vind?’ zegt ze. ‘Dat sommige gebeurtenissen in je leven met de jaren minder vervelend lijken te worden dan ze in werkelijkheid waren. Terwijl je tegelijkertijd de betrekkelijkheid gaat inzien van de ambities en de dromen die je vroeger had. Alsof alles door de tijd moet worden gladgestreken, in evenwicht moet worden gebracht.’
De bui heeft nu ook hen bereikt. Grote druppels slaan gaten in het gortdroge zand en roffelen op het houten dakje boven de picknicktafel waaraan ze zitten. Wanneer het nog harder gaat, vormt de van het dak af stromende regen een kralengordijn van water rondom hen.
Het was vanmiddag ruim 40 graden Celsius, zelfs hier aan het meer. Nu zou hij wel willen dansen in de regen, kleddernat willen worden. Maar dat soort dingen doe je niet meer als je bijna vijfenzestig bent. Dan zorg je dat je kleren droog blijven. Ze uittrekken is al helemaal geen optie meer.
Hij houdt zielsveel van zijn vrouw, maar hij kijkt naar het meisje in bikini. Dat gaat nooit over, het kijken naar mooie meisjes. In iedere oudere man zit, onder dikke lagen wijsheid, behoedzaamheid, aftakeling en schaamte, nog een jongen verstopt. Hij weet niet of vrouwen dat ook zo voelen. Hij durft het Erna niet te vragen.
‘Zullen we terug naar het motel gaan?’ vraagt ze als het weer droog is.
Hij knikt.
Hij houdt zielsveel van zijn vrouw, maar hij kijkt naar het meisje in bikini. Dat gaat nooit over, het kijken naar mooie meisjes.
Erna is een uurtje op bed gaan liggen. Ze kan niet goed meer tegen de hitte en wordt geplaagd door allerlei pijntjes. Toch gaat ze altijd met hem mee als hij weer eens naar een of ander ver oord wil. Zeker nu hij nog een keer naar Patagonia, Arizona wilde, de plaats waar ze elkaar lang geleden hebben ontmoet. Ze doet het vooral omdat ze het hem zo graag gunt, denkt hij. Ze offert zich voor hem op. Hij weet niet zeker of ze zelf ook plezier beleeft aan de reis.
Erna is beter in het zich opofferen dan hij. Veel beter.
Hij zit in de lounge en kijkt uit het raam naar de voorbijrijdende auto’s en trucks. Liever keek hij achterom, daar ligt iemands sletterige dochter verveeld een coke te drinken op de runderleren bank. Ze wacht, op wie? Alles raast dit oord voorbij. Ze kijkt dwars door me heen, denkt hij. Ik ben te oud om nog te worden opgemerkt. Ik ben als de onweersbui van daarnet, die haast ongemerkt is opgelost.
Hij loopt naar de andere kant van de lounge en kijkt uit over de prairie. Een zuchtje gloeiend hete wind draait spoken uit het stof: kolonisten, pioniers, indianen die op snelle mustangs over de vlakte razen, stampend, briesend vee en steigerende hengsten; een paar seconden later zijn ze weer verdwenen.
Erna is naar beneden gekomen. Ze kussen elkaar. Zij komt tegenover hem zitten en ze bestellen een wijntje. Ze krijgen bocht uit Californië voorgeschoteld, maar dat maakt ze niet uit. Samen kijken ze naar buiten. Ze legt haar smalle hand op de zijne. Hij weet niet wat ze denkt. En hij weet niet of ze hem eigenlijk wel zo goed kent dat ze weet waaraan hij nu denkt.
Het meisje dat eerder op de bank lag, staat nu buiten. Ze draagt een te kort zwartleren rokje boven blote, te dikke en te witte dijen, en een strak naveltruitje dat haar grote borsten maar ternauwernood omspant. Hij kijkt gefascineerd naar haar dijen en probeert opdringerige fantasieën op afstand te houden.
Maar het is niet eens zozeer haar lichaam dat hij wil bezitten; het is haar jeugd, haar muziek, haar drift. Hoe ze de laaiende middag in stapt op blote voeten, door een ruitjesschrift van straten als een renkoekoek achter slangen aan jaagt en ze in stukken hakt, hoe ze als een krolse bobcat ’s nachts over het asfalt rolt.
Ze weet niet hoeveel levens ze leidt in hoofden van mensen zoals hij. Mensen die in de schaduw van de ouderdom dreigen te verdwijnen.
Als de dag dichtslibt, lopen ze hand in hand een stukje de prairie op. Toen hij hier de vorige keer kwam, dertig jaar geleden, was hij jong en alleen. Hij zocht als een kolibrie de bloemen af. Hij sliep in een lichte kamer onder fris gewassen lakens, at rode vruchten en likte het rauwe vlees dat hem werd aangeboden. Hij dronk koele Budweisers op de binnenplaats, waar kleurrijke vogels baadden in een stenen fontein. De zon die ’s morgens op kwam was de eerste van duizenden zonnen die nog zouden komen.
Hier vond hij Erna, zijn vrouw, op de laatste dag van zijn verblijf.
Dat was gisteren. Gisteren, dat er zojuist nog was.
Het is nog steeds een graad of vijfendertig, ondanks dat het al schemert. Het is alsof de dikke, warme lucht hen terug naar binnen wil dringen, terug het motel in. Alsof het wegvluchtende licht hen geen herinneringen gunt. Ze kijken naar tuimelkruid dat, ondanks dat er nauwelijks wind staat, over de stille vlakte tolt.
‘Herken jij nog iets van vroeger?’ vraagt Erna.
Hij schudt zijn hoofd.
‘Nauwelijks.’
‘Ik ook niet.’
‘Laten we maar weer naar binnen gaan,’ zegt hij, ‘het wordt donker’.
Ze lopen terug naar het motel.
Ergens ver weg op de vlakte huilen er coyotes.
