Troost is een gek ding. Meestal word je getroost door de mensen in je directe omgeving, maar als je eenzaam bent of geïsoleerd dan blijkt dat verbinding maken een stuk lastiger is. Online spreek ik met collega’s die depressief zijn en vertellen over anderen die ook depressief zijn of dreigen te worden, over tantes met longaandoeningen op de intensive care en de zorgen die ze zich maken die nauwelijks te dragen zijn zo alleen.
Troost is een gek ding, want ik zeg dingen die ik normaal gesproken ook zou zeggen en toch lijken ze niet aan te komen. Ik dacht altijd dat ik met mijn woorden communiceerde, met mijn lichaam en de uitdrukkingen op mijn gezicht. Nu blijkt dat simpelweg de fysieke aanwezigheid veel meer doet dan ik vermoedde. Misschien hoef je om te troosten alleen maar ergens te zijn waar troost nodig is? Hoe kan het dat we in zo’n collectieve toestand niet in staat lijken te zijn verbinding te vinden die genoeg is om troost te bieden op afstand?
Als troost een gek ding is, dan is eenzaamheid nog gekker, niet in de laatste plaats omdat we graag doen alsof alleen anderen eraan lijden en wijzelf niet. Zoals ziekenhuizen tot voor kort altijd voor anderen waren, maar niet voor ons. Het wordt benoemd als algemeenheid in krantenkoppen waar staat dat ‘steeds meer ouderen eenzaam zijn’, maar zonder de stem van iemand die zegt dat ze eenzaam is.
Om te kunnen troosten is er hoop nodig. Die hoop zoemt rond mijn hoofd, vormgegeven door stemmen van anderen. Dat we vanaf nu anders met elkaar omgaan, dat wekenlang in isolatie zitten alles doet stilstaan en mensen doet bezinnen op waar het nu werkelijk om gaat. Ze zoemt rond mijn hoofd, maar ik laat haar niet binnen, want buiten zie ik dat het echt wel meevalt met de veranderingen.
In de kranten meer van hetzelfde; de stemmen van verslaggevers en columnisten die precies weten hoe het zit. Angst wordt aanval: dikkerds mogen sterven, oude mensen moeten wijken voor de economie. Is het anders dan een immigratiedebat? Zeggen dat mensen die zich ‘continu volvreten’ niet gelijkgetrokken mogen worden met ‘gezonde’ mensen, als er een keuze gemaakt moet worden over wie een ziekenhuisbed zal krijgen? Is dat niet gewoon een grens om een bed in plaats van een land, en het eigen volk eerst? Naarmate we meer geïsoleerd zitten lijken we in de media steeds minder uit te gaan van gedeelde humaniteit. In tegendeel; mensen vervallen blijkbaar snel in tribalisme. Het was de wereld tegen klimaatverandering, het werd Europa tegen immigranten, het werd Nederland tegen het virus, we isoleerden Noord-Brabant, we isoleerden de zieken, en ten slotte isoleerden we onszelf en keren we ons tegen de buurvrouw omdat ze overgewicht heeft, of misschien gewoon omdat ze kucht en we niet weten wat het betekent.
Ik wil troost bieden door hoop te geven, maar telkens bekruipt mij het gevoel dat het valse hoop is. Hoe moet je beloven dat we er sterker uitkomen als je zeker weet dat er veel mensen gaan sterven? Hoe moet je beloven dat we liever zijn voor elkaar als de mensen die altijd het woord hebben hun stem verheffen om te vertellen dat zij wel weten wie er dood mag? Hoe komen we tot gemeenschapszin als we er niet over praten omdat het geen clicks oplevert? Gemeenschapszin bestaat, dat weet ik zeker. Verborgen in fluisterstemmen die zeggen: ik houd afstand, ik kan koken, ik kan een kaartje sturen, ik kan boodschappen voor je doen. Gemeenschapszin zit in het stille midden, niet in de stemmen van altijd.
Als ik pessimistisch ben is het niet omdat ik denk dat mensen niet lief kunnen zijn en niet omdat ik denk dat er geen goede mensen zijn op de wereld. Het is omdat we het pessimisme niet omarmen als iets dat ons bindt. Ik hoef geen vechtende stemmen die hun plek in de maatschappij opeisen alsof vechtlust nu iets toevoegt. Als ik denk aan hoe ik de hoop wil binnenlaten, dan is het in een veelheid van stemmen die mij vertellen over angst en depressie en eenzaamheid, over dat koken voor een ander troost voor onszelf is, waarin we verbinding voelen en gemeenschap maken.
Als ik denk aan wat nu gezegd moet worden, dan denk ik aan troostende woorden. Aan de hoop die je elkaar kunt bieden voor morgen, om vandaag wat te verzachten. En toch, alleen maar zeggen dat ‘het wel goedkomt’ is niet genoeg. Troost haal je uit verhalen van anderen die hetzelfde meemaken en hetzelfde voelen. Dat we tegen elkaar zeggen dat wij niet dood willen, en dat we hopen dat niet de ander, maar wij dat ziekenhuisbed krijgen als het erop aan komt. Dat we bang zijn dat het niet zo is, omdat we misschien oud zijn of dik. Een verhaal van hoe we zoeken naar structuur en het niet vinden of merken dat we minder sterk zijn nu we op onszelf zijn aangewezen. Hoop uit zich in de kracht om niet te vervallen in tribalisme als het erop aan komt en je niet te laten verleiden tot polariseren, maar gewoon te zeggen waar je van gemaakt bent: eenzaamheid, angst, depressie, egoïstisch-altruïsme. Als maar genoeg mensen hoop op die manier uiten, volgt de troost vanzelf.
Dus, laat ik het in ieder geval zeggen: ik ben eenzaam, ik wil dat we weer met elkaar om kunnen gaan zoals we deden, maar dan wat zachter. Ik doe nu soms dingen voor anderen omdat ik dan zelf voel dat ik er een beetje bij hoor.
De hoop zoemt rond mijn hoofd, en ik probeer een manier te vinden om haar binnen te laten. Alles wat ik kan bedenken is dat ik misschien zelf op zoek moet naar verhalen van anderen. Ik wil gedichten en boodschappenlijstjes en verdriet in woorden en beschrijvingen van iemands dag met falen en nietsdoen en steeds vroeger naar bed gaan. Als hoop in die vormen bij mij aanklopt, dan staat de deur wagenwijd open.