
‘Waarom staar je de hele tijd naar me?’ vraag ik en zie haar verstijven.
Ze tilt haar kin een beetje op, kijkt me aan. ‘Doe ik dat?’
‘Ja, echt de hele tijd.’
‘Sorry! Dat komt denk ik omdat ik je nog niet zo goed ken.’
‘Dat is wel een beetje raar, vind je niet?’
‘Hmm… misschien wel ja… Maar jij zit de hele tijd zo, met je armen over elkaar!’ Ze gaat ook met haar armen over elkaar zitten, doet haar benen een beetje wijd, lekker overdreven, leunt dan naar me toe en kijkt me triomfantelijk aan.
Die verrekte lichaamstaal ook. ‘Sorry’.
‘Geeft niet.’
‘Nou, goeie date dit hè?’
Ze begint te grinniken. ‘Ja,’ zegt ze, en glimlacht. Eindelijk. Ook mijn eigen gezicht ontspant wat. Zo onopvallend mogelijk beweeg ik mijn kaken. Hoog tijd voor een korte time-out.
‘Ik ben zo terug, okay? Ik ga even naar het toilet.’
Ik sta op en leg in het voorbijgaan even mijn hand op haar schouder, kijk haar aan. Blauwe ogen, halflang, bruin, stijl haar. Vanonder haar pony kijkt ze terug. Heel even schiet mijn blik verder naar beneden, het perzikkleurige jurkje, de panty. Vanuit mijn vingertoppen voel ik energie mijn lijf in stromen, die zich nestelt zich in mijn onderbuik, als een groot katachtig roofdier.
Ik loop de herentoiletten binnen. Niemand. Fijn. Eerst maar eens pissen.
Voor de spiegel til ik mijn arm op. Geen zweet. Mooi. In dit felle licht heb ik wallen, maar binnen zie je dat vast niet. Ik trek nog even de boord van mijn hemd recht, hoewel hij niet scheef zat. Een wit overhemd, met kaki Dockers, een bruine leren riem en gespschoenen. Casual Friday. Nu terug naar die meid.
Kijk, daar zit ze. Beetje een raar meisje, maar wel mooi. Slim. Lief. Slecht op haar gemak. Naast haar op de houten tafel brandt het kaarsje in het glaasje.
Ik gaap, doe automatisch mijn hand voor mijn mond. Gelukkig zit ze met haar rug naar me toe. Voortaan maar niet meer op vrijdagavond afspreken? Eerst terug naar huis voor een powernap? De vrijmibo laten schieten? George heeft gezegd dat ik maar niet naar de stad moet verhuizen, dadelijk veranderde ik nog in zo’n hedonistische, snuivende yup. Hij kent me iets te goed. ‘Wat zoek je dan?’ vroeg hij, toen ik hem over mijn vorige date vertelde. Wat een domme doos was dat. ‘Gewoon, een leuk, lief meisje.’ Op kantoor hadden we het altijd over ‘lekkere wijven’, ‘hertjes’ en ‘projecten’.
Ik loop op ons tafeltje af, hoor m’n hielen op de donkere houten vloer tikken. Wat stond er nou in dat artikel? Dat je beter niet tegenover iemand kan gaan zitten op een eerste date? Dat dat te confrontationeel is? Slechter kan het toch niet worden. Ik ga naast haar zitten, aan de kopse kant. Kijk haar aan. Meer alcohol.
‘Hé, ik lust wel een wijntje. Wil jij er nog één?’ De tijger in mijn buik is dorstig. Ze kiest voor thee, terwijl ik nu juist aan de alcohol ga. We drinken in tegenovergestelde richting.
Ik zie haar worstelen met haar theezakje. Het papieren omhulsel laat zich met geen mogelijkheid openmaken. Ze loopt rood aan. Ik probeer haar te redden, maar ik krijg het niet voor elkaar. Of er is bij Dilmah in de fabriek iets misgegaan, of we zijn allebei veel zenuwachtiger dan we eruitzien. Dat vierkante zakje doet me ergens aan denken. Ik probeer die gedachte terug in zijn hok te stoppen, maar de tijger heeft er lucht van gekregen.
Nadat een ober een nieuw theezakje heeft gebracht en ze dat grijnzend in haar thee heeft gehangen zeg ik: ‘Hé, heb je eigenlijk broers of zussen?’ Ik vraag het heel losjes, leun wat naar voren en kijk haar aan. Ze vertelt enthousiast over haar familie, en ik over de mijne. Ze wil weten wat ‘Armen’ voor naam is, waar mijn ouders vandaan komen, vraagt door. Staren doet ze niet meer, of misschien merk ik het niet.
Ik word losser en wakkerder, de koffie van eerder doet zijn werk. Dat knappe gezichtje, die billen. De tijger, die de hele week heeft liggen suffen, loopt jachtig heen en weer achter de tralies van zijn kooi.
Die lippen. Toch is dit een meisje, geen lekker wijf. Frisse berglucht, die m’n neus prikkelt. Of Armani, dat kan ook. Tijgers hebben een goede neus.
Ik kijk hoe haar lippen bewegen, zie een moedervlekje op haar wang, een oor met een pluk haar erachter, bleke huid. ‘Hé, hoe laat is het eigenlijk?’ vraagt ze. Ik knipper met mijn ogen, hoor opeens dat ze in het café muziek hebben opgezet. ‘Ik heb echt geen idee!’ zegt ze vrolijk.
Het blijkt al zo laat te zijn dat de trams niet meer rijden en dat ze met het nachtnet zal moeten. Ik heb het niet met opzet laat gemaakt, dat gebeurde helemaal vanzelf.
‘Zal ik je anders thuisbrengen? Ik ben toch met de auto.’
Vertwijfeld checkt ze haar app, doet hardop wat rekensommetjes, stemt dan toch maar toe. Anders is ze pas over twee uur thuis.
Het is nog een eindje lopen naar de auto. Midden op een stil, sprookjesachtig Museumplein ontsnapt de tijger en zoen ik haar. Even verderop, in een van de straatjes van Oud-Zuid, gaat ze heel schattig op een stoeprand staan, zodat ze er beter bij kan. Galant leid ik haar langs alle gevaarlijke kruispunten. Ik maak er een spelletje van, zodat ik haar de hele tijd dicht tegen me aan kan trekken.
In de auto loopt het gesprek stroef. Op het stuk waar de A4 vijfbaans is, zet ik de muziek wat harder, stop ik een van haar vingers in mijn mond en begin ik erop te zuigen.
‘Wat doe je?’ vraagt ze enigszins geschrokken.
‘Voorproefje,’ grom ik.