‘Dikke mist,’ bromt Auke. Hij leunt tegen het hek van zijn weiland. Lina zit erbovenop, haar handen klemt ze stevig om de bovenste groene metalen buis, haar kaplaarzen haakt ze achter de middelste.
‘Verdwalen je koeien straks niet?’ Auke zuigt aan zijn sigaar en blaast de rook uit. Lina houdt haar hand voor haar neus: lavendelzeep.
‘D’r staat een hek omheen,’ antwoordt Auke. ‘Maar als ik jou het weiland instuur, verdwaal je.’
‘Waarom zou ik wel verdwalen?’
‘Omdat jij over het hek klimt.’ Lina doet haar mond open, wil iets zeggen, maar sluit hem weer.
‘Lien, wakker worden, Tom heeft gebeld. Lientje, ik ga met papa naar oma. Op het aanrecht staat ontbijt en Auke is thuis,’ had mama gezegd. Lina had wat gemompeld en zich omgedraaid. De vorige keer was oma midden in de nacht bij Toms kippenhok op zoek gegaan naar eieren voor pannenkoeken. Hij was wakker geschrokken van het gekakel, zag oma en belde mama. Papa en mama gaan altijd samen, want papa rijdt en oma is mama’s moeder. Eerst moest Lina telkens mee, nu gaan ze zo vaak dat ze alleen thuis mag blijven. Als er iets is, dan moet ze naar Auke. Toen haar ouders zich klaarmaakten om te vertrekken was Lina in bed blijven liggen om te luisteren; lades die open werden getrokken, de vaatwasser die even snel werd uitgeruimd en papa die riep dat die dat vanmiddag wel doet, dat ze moeten gaan. Ze stapte uit bed toen de auto werd gestart en keek hoe haar ouders de mist in reden. Gauw de trap af, kaplaarzen, jas, nog even handen wassen en via de achterdeur naar buiten: Auke stond al bij het hek van zijn weiland te roken.
Toen haar ouders zich klaarmaakten om te vertrekken was Lina in bed blijven liggen om te luisteren; lades die open werden getrokken, die vaatwasser die even snel werd uitgeruimd en papa die riep dat die dat vanmiddag wel doet, dat ze moeten gaan.
‘Kijk nog ’s goed,’ zegt hij. Lina knijpt haar ogen tot spleetjes, doet ze wijd open, ze hangt naar voren tot ze bijna van het hek valt, maar het dorp ziet ze niet. Ze kijkt de boer in zijn blauwe overall weer aan.
‘Zie jij het wel dan?’
‘Nee, er is niets. Alleen mist. Loop je erheen, dan zijn er huizen. Kijk je om, dan is dit verdwenen.’
‘Ik ga liever fietsen.’
Hij praat verder alsof hij haar niet heeft gehoord. ‘Ik verdwijn. Mijn huis en jouw huis, je ouders, de stal en m’n hond. Allemaal weg.’ Auke beweegt zijn arm als de juf wanneer ze het bord schoonveegt.
‘Auke, als ik niets zie, is er dan wel een horizon?’
Auke kijkt naar Lina, maar houdt zijn mond. Misschien weet hij niet wat een horizon is.
‘Toen we woensdag met de rode auto naar oma gingen, vertelde papa dat als je ergens anders heengaat de horizon verandert. Papa ging steeds harder rijden: we reden langs school, het dorp uit, langs Joeps huis en de schaapskooi. De bomen en huizen vlogen voorbij en we haalden twee andere auto’s in, maar toen vroeg mama of hij gek was geworden. Papa zei dat het verste dat je kan zien de horizon is en dat ie daarom zo hard ging rijden, want dan verandert alles telkens, snap je? Maar oma woont best wel dichtbij, dus eigenlijk zitten er maar weinig horizonnen tussen.’
Auke knikt een paar keer begrijpend en vraagt: ‘wat is nu dan de horizon?.
‘Ja, dat weet ik dus niet,’ antwoordt Lina, ‘daarom vraag ik het aan jou. Of weet jij het ook niet? Als het is tot waar ik kan kijken, dan de plas modder. Daarna zie ik alleen maar mist. En daar rechts, daar zie ik de bomen een beetje.’ Lina draait zich verder om. ‘Hé, hoe komt het dat we de stal en onze huizen wel kunnen zien?’
Auke kijkt met Lina mee naar achteren. ‘Dat komt omdat… De koeien staan in de stal en we hebben de verwarming aangezet.’
‘O ja,’ zegt ze, bijt op haar duim en gaat weer recht zitten. ‘Maar wat ik nu niet zie, daar,’ ze wijst het weiland in, ‘wat is dat nu dan?’
‘Anders.’
‘Hoe anders?’
‘Nou, eerst is er het dorp, dat ken je. Maar als je dat achter je laat, verdwijnt ‘t. Dan fiets je door de weilanden vol koeien, zij schrikken van je en lopen weg.’
‘Maar ze verdwalen niet.’
Auke glimlacht en praat verder. ‘Dan is er een begraafplaats, je opa ligt daar toch?’
‘Ja, en oma zegt dat ze straks naast hem gaat liggen.’
‘Als jij er voorbij fietst, kan dat niet meer.’
‘Dat zal oma niet leuk vinden.’
Auke gaat verder: ‘Dan is er een stad, maar elke straat die jij verlaat… je begrijpt het.’
‘En dan?’
‘Je fietst over een dijk, in de rivier varen schepen, als jij doorfietst over de dijk en de schepen varen in tegenovergestelde richting, dan zullen de schepen vergaan.’
‘Maar wat nou als ik blijf stilstaan en de schepen verder varen?’
Auke denkt even na. ‘De schepen zullen varend hoe dan ook vergaan.’
‘En als ik nog verder fiets?’
‘Dan kom je in de grote stad. Blijf je daar stilstaan, dan zal alles blijven zoals ’t is.’
Lina stopt haar koude handen in haar jaszakken. In de rechter jaszak zit een kastanje, ze houdt hem vast en wrijft erover met haar duim. De sigaar tussen Aukes grove vingers, waar de kleur van klei niet meer van af te wassen is, is kort geworden en er komt geen rook meer vanaf.
‘Mama zegt dat je vrouw naar de stad is verhuisd en dat jij…’ Auke kijkt even naar Lina en dan weer voor zich uit. ‘Auke, is dat waar, woon jij hier en je vrouw daar?’ Lina wacht op een antwoord.
Auke legt zijn ellebogen op het hek. ‘Ik ben niet gemaakt voor de stad en zij is niet gemaakt voor het land, daarom woont zij daar en ik hier.’
Lina laat de kastanje in haar jaszak los, pakt het hek weer vast, strekt haar armen en hangt naar voren. ‘Ga je weleens naar haar toe?’
‘Nee.’
Lina trekt zich weer terug op het hek en kijkt Auke aan. ‘Weet je niet waar ze woont?’
‘Jawel.’
‘Waarom ga je dan niet?’
‘Daarom niet.’ Auke gaat weer rechtop staan en gooit zijn sigaar in het slootje.
‘Daarom is geen reden!’
‘Mis je haar niet? Mama zegt dat oma opa mist en daarom van die gekke dingen doet.’
Auke pakt het hek vast. Ze zijn een tijd stil. Lina gaat op haar handen zitten, haar billen zijn nu ook koud, het hek is hard. Auke steekt een nieuwe sigaar op.
‘Als ik nou naar de stad ga,’ vraagt ze voorzichtig, ‘en als ik dan samen met je vrouw terug fiets naar hier. Komen jullie dan terug uit de mist? Kom jij dan terug? En mijn ouders en oma, en opa in zijn graf, komen zij ook terug?’
Ineens hurkt Lina op handen en voeten in de plas voor het hek. Even kijkt ze naar het vertrapte gras waar de koeien straks weer overheen zullen stappen, dan komt ze overeind en wrijft haar modderige handen af aan de toch al vieze broek. Als ze opkijkt is Auke weg. Ze kijkt om zich heen, naar de stal en in de mist.
‘Auke! Au-ke!’
Ze luistert. Ze rilt. Ze hoopt de lichten van de rode auto te zien, maar er is niets. Geen auto, geen Auke en de deur van de stal is nog dicht. Lina sluit het hek achter zich, haalt diep adem en verdwijnt dan in de mist.