Subject

In celblok A vindt men mijn fratsen
melige obstakels. Ik poets de belletjes
aan mijn pantoffels en spring van schouder
tot schouder, van geketende tot geketende.

Ik zie ze sloffen in een stoet van de gangen
naar de sluizen, geblinddoekt door routine.
Ik lach ze uit, fluister in hun verschrompelde
oren en maak dierengeluiden. Oe oe oe.

Ik slinger aan hun boeien als een balsturige
peuter en laat steeds mijn handen zien.
Ze zijn intact, maar leeg.

Als men inslaapt kerm ik. Pathetische halen
die niemand hoort. Iedereen kust zijn kussen.
Ik aai de tralies als puppy’s.

Onder het mom van een halve maan
verf ik mijn pak zwart-wit en grinnik.
Morgen vangt het blijspel aan.
Morgen ben ik vrij.


Ambitie

Ja, jongen, daar staan we dan, volstrekt uit de gratie. Hoe wij hier ooit
geraakt zijn weet niemand, zal niemand weten, is nergens te achterhalen.

Het mooie aan jou is dat je net als ik om je heen kijkt bij wijze van gebruik,
nooit omdat je dat ook echt wil. We zullen sterven, dat is zeker, maar tot
die tijd steken wij grijs af bij de horizon als twee zinkende tankers.

Er is hier weinig voor ons. Wij giechelen om geld, krijgen de slappe lach
van gemeenschap, bulderen om agendapunten. Het wordt tijd dat iemand
het licht uitdoet, maar die verdomde zon blijft onaantastbaar.

Ach, wij zien heus wel uit naar onze implosie, maar de wachtkamer stinkt
naar lavendel en dat is zwaar. We springen touwtje met onze dikke darm,
zoeken de mondhoeken van de klant en trachten die uit te rekken
als de grens van onze hersens.

Alles komt goed, maar of het leuker wordt als het goed komt betwijfel ik.
Ik schud je de vale hand bij gebrek aan fleurige tentakels, neem dit niet
persoonlijk. Ooit zullen ze ons bellen om iemands planeet vrolijk te kietelen.


Biecht

Ik ben linkshandig, rechtschapen, centraal verwarmd.
Als ik bid, heb ik iets nodig. Gratie, mededogen, cash.
Ik heb vier ramen en vier rolluiken, buren en privacy.
De links waarop ik klik bevatten veel bijvoeglijke
naamwoorden. Verveling ken ik niet, ik onderzoek.
Zo stak ik laatst mijn arm in een onheilspellende holte
omdat ik wilde weten waar de bodem lag. Sindsdien
ruikt mijn hand naar antwoorden, maar met mijn neus
kan ik niet lezen. Voor mijn dood hoef ik niet te vrezen
omdat ik mij heb voorgenomen koddig heen te gaan.
Een maatpak heb ik nooit gehad, de aarde trek ik aan.
Ik ben linkshandig, rechtschapen, centraal verwarmd
en omarm uit wanhoop een paspop.