Soms vraag ik me af of er iemand net zoveel van stofzuigers houdt als ik. Eigenlijk is die vraag incorrect. Ik houd niet van de stofzuiger an sich, maar van zijn geluid. Dat gulzige slikken van lucht vermengd met wat ik voor het gemak maar losse deeltjes noem. Kruimels, keitjes, kattenbakvulling, glasscherven, rijstkorrels, broeksknopen, koperen muntjes, de lijst is eindeloos. Ik bedoel: zolang er losse deeltjes zijn, lijkt het voortbestaan van de stofzuigende mens verzekerd.
Vaak kan ik de verleiding niet weerstaan en gooi ik zomaar iets op de grond. Het kan van alles zijn. Vorige week greep ik naar de hagelslag in de kast. En bij het leegmaken van de vaatwasser gisteren liet ik zo nonchalant mogelijk (mijn vriend merkte niets) een wijnglas vallen. Er is ook maar één reden waarom ik zo verzot ben op babyborrels: het doosje doopsuiker waarmee je na afloop weer naar buiten stapt.
Altijd wanneer mensen naar mijn lievelingsdier vragen, wil ik stofzuiger antwoorden. Een dier met een lange, verstelbare neus dat de mens in de loop van de evolutie aan zich wist te onderwerpen. Hij komt uit de familie van de slurfachtigen, bevindt zich daar ergens tussen de miereneter en de olifant in.

Altijd wanneer mensen naar mijn lievelingsdier vragen, wil ik stofzuiger antwoorden.

Ik houd vooral van de grote exemplaren die door straatvegers in oranje jasjes strak aan de leiband worden gehouden. Over trottoirs en zebrapaden waggelen ze elke morgen trouw achter hun baasje aan. Ook deze ochtend zat ik weer klaar op het bankje voor het Beursgebouw. Het was nog halfdonker en de stad grotendeels stil en leeg. Ik hoorde hoe losse deeltjes massaal werden opgeslokt. Stukjes glas en plastic zakken en lege blikjes bier en ook sigarettenpeuken, eigenlijk hoor je op dat uur vooral lege blikjes bier en sigarettenpeuken. Alsof er in de stad waar ik woon niets anders wordt gedaan dan gedronken en gerookt.
Plots verslikte er zich eentje bijna in een luier. Het was zo’n splinternieuw model, van het merk Glutton. Het opzuigen ging gepaard met een plop die je ook hoort wanneer je een lavabo ontstopt.
Plop.
En het witte hoopje was van de stoep verdwenen. Zo moet het ook ongeveer geklonken hebben toen een stofzuiger mijn moeder op haar kraambed te hulp schoot en een verpleegster zijn slurf vakkundig op mijn blauwe hoofdje zette. Hoewel ik er me niets van herinner (ik ken alleen de verhalen van mijn moeder), wist ik het ineens heel zeker. De luier verdween van het trottoir en ik hoorde weer wat ik al moet hebben gehoord nog voor ik goed en wel geboren was.
Wanneer ik bang ben voor de dood (vooral ’s avonds in bed heb ik er last van: ik staar naar het plafond en wil vooral niet aan de dood denken maar dan denk ik er toch weer aan en ben ik vertrokken) probeer ik mezelf voor te stellen als een hoop losse deeltjes in het midden van de stoep. Dan zie ik in duizendvoud hoe een straatveger met zijn olifant mijn kant op komt en duurt het nog maar een paar langzame passen voor ik als een wervelstorm door een donkere tunnel flits. Overal lucht en losse deeltjes, elke keer weer hoor ik het gebeuren. Ook ik word het geluid, het allermooiste dat ik ken.
Soms vraag ik me af of ik de enige ben. Ik kan het bijna niet geloven. Er moet ergens iemand zijn die net zoveel van stofzuigers houdt als ik.