illustratie Matthijs Sluiter bij tekst Rick Steggerda

Naast me in bed ligt de huid van een slang. Het achtergelaten vel ligt opengespreid als een vulva. Het is tien over acht. Ik ben te laat voor mijn werk.
Koffie. Of eigenlijk koffie halen. Ik las ergens dat het verstrooiing heet. Links om mijn bureau, nog eens links, langs de toiletten. Het blauwe tapijt is grijs gesleten. Twijfelen tussen een Café Crème en een Wiener Melange. Tussen weggaan en echt beginnen. Een kleine bistro met –
‘Werner?’
Ik druk op ‘Espresso’.
‘Werner, het zou heel fijn zijn als je vanavond de achterstallige meterstandenklachten weg zou werken.’
Ik vind verstrooiing een ongelooflijk mooi woord. En Dolores. Het klinkt –
‘Dus dat is dan afgesproken?’
– maar ook om te zien, met die twee i’s achter elkaar.
Ik gluur over mijn schouder: er is niemand. Met mijn bekertje terug door de gang, de toiletten in. Ik kies altijd de meeste linker. Op de pot warm ik mijn handen aan het bekertje en probeer ik de koffie te ruiken.
Er staat een rode supermarkttas van de Bas in de metro. Iemand heeft hem laten staan. Het is iets waar je de autoriteiten over in zou kunnen lichten. Ik neem alleen de preien mee die uit de tas steken.
Door het donkere glas tuur ik naar de ronddraaiende stoommaaltijd in mijn magnetron. Byzantijnse kip, met veel kardemom en saffraan. Het afdekkende plasticlaagje bolt langzaam op. Dan staat het strak. Het heeft toegegeven aan het onzichtbare, aan warme lucht die meer ruimte opeiste. ‘s Ochtends gebeurt mij hetzelfde. Onder de douche bekruipen mij uit het doucheputje groezelige gedachten: ‘Je denkt als gemorste koffiedrab.’
‘Je penis is een klein gezwel.’

‘Je bent iemand die godverdomme nooit eens gewoon pik of lul zegt als het over een penis gaat.’

‘Je bent een hobbykok met een gezwellige penis en de creativiteit van gemorste koffiedrab.’
‘Je bent iemand die zich aanpast aan situaties en mensen en verwachtingen en die godverdomme nooit eens gewoon pik of lul zegt als het over een penis gaat.’
‘Je stinkt als –
Ik sluit het putje af met mijn voet. Maar te laat. Mijn gedachten nemen aan het begin van de dag onzichtbare ruimte in mijn hoofd in en rekken daarmee mijn hoofdhuid op. Ik loop de hele dag rond met een te strak gespannen schedel. Het keukenmes op het aanrecht toont me zijn blinkende lach.
Pang.
De afdeklaag is gebarsten. Magnetrondeurtje open, vinger in de kip: lauw. De maaltijd als vluggertje, ik ben er bedreven in geworden. De te schrijven klachtbrief aan de supermarkt voor dienstweigering van hun instantproduct wordt een lichtpunt in het aangebroken weekend. Ik trek mijn vinger uit de kip en lik hem af. Mijn ogen gaan erbij dicht. Het doucheputje schreeuwt: ‘Christus, wat ben jij een treurige figuur!’
De nieuwe gedachte vult mijn hoofd verder.
‘Als ik jou door zou spoelen, zou niemand je missen.’
Mijn schedel groeit, de huid rekt, strekt, kraakt – de pijn gaat naar ondraaglijk neigen. Het keukenmes schuift voorzichtig in mijn richting als de moeder der gedachtes opdoemt.
‘Jij durft niet te doen waar je van droomt, rioolvulling. Je denkt er vaak aan, maar elke ochtend spoel ik je dromen weg.’
Pang.
Mijn hand schiet naar mijn nek, mijn vingers voelen vocht. Mijn vingers voelen verder, voelen een opening, voelen gerafelde huid, voelen een ingang, voelen verder in de gang en voelen hard, een bot, voelen een wervel. Het keukenmes laat zich teleurgesteld in de wasbak kletteren, terwijl ik op mijn knieën val. De knieschijf van mijn linkerknie kraakt daarbij heel hard. Ik trek mij op aan het aanrecht, dat ik besmeur met strepen bloed afkomstig van mijn vingers. Met veel inspanning lukt het een stap te zetten. Mijn kleren zuigen gulzig het zweet op dat zich uit al mijn poriën lijkt los te maken. Zacht, maar o zo pijnlijk scheurt de huid in mijn nek verder open.
Zweet en bloed, dat is wat nog ben, als ik de deur van mijn slaapkamer bereik. Weer val ik op mijn knieën en voor het eerst ontsnapt een kreet aan mijn longen die recht doet aan de pijn die meedogenloos mijn lijf geselt. De nekscheur heeft mijn onderste rugwervels bereikt, een omstander zou mijn ruggengraat in volle glorie kunnen aanschouwen. De deurkruk. Ik druk hem omlaag, de deur springt open. Mijn bed. Zoals ik het vanmorgen achterliet. Of niet?
Het laatste kruipen, naar het voeteneinde. Mijn opengespleten vel valt links en rechts langs mijn lijf. Ik ruk het dekbed weg. En waar ik elke avond leegte vind, ligt ook nu niets.
illustratie Matthijs Sluiter bij tekst Rick Steggerda