‘Je hoeft niet voor mij te betalen hoor,’ zei ze, ‘we leven in een geëmancipeerde samenleving.’ Ik hield mijn bankpas nonchalant tegen de pinautomaat, alsof ik het normaal vond dat geld van de ene naar de andere bankrekening werd getransporteerd door twee stukken plastic tegen elkaar aan te houden.
‘Het heeft er niets mee te maken dat je een meisje bent hoor,’ zei ik. Yuri rolde met haar ogen en pakte het koffiekopje uit de automaat van de universiteitsbibliotheek. Ze blies er zachtjes in en raakte bijna met haar lippen de rand. Het had er waarschijnlijk alles mee te maken.
We gingen aan een tafel zitten en Yuri begon lagen kleding uit te trekken.
‘Weet je wat echt kut is?’ vroeg ze. De jas ging uit.
‘Nou?’
‘Ik heb dus een nieuwe huisgenoot, een meisje dat Larissa heet.’ Ze trok een trui over haar hoofd.
‘Is ze leuk?’
‘Mwah, weet ik nog niet,’ zei Yuri bedenkelijk terwijl ze de inhoud van opengescheurde suikerzakjes in het offervuur gooide.
‘Ze heeft in ieder geval een leuke vader, zo’n huis-tuin-en-keukentype. Hij heeft de hele middag geschilderd en zelfs een plankje voor alle kruiden aan de muur gemonteerd.’
‘Wat lief van hem,’ zei ik en keek naar het witte stukje huid van haar onderarm, dat nog net te zien was in het blauwe mouwtje van haar overgebleven T-shirt.
‘Het is eigenlijk heel makkelijk he?’ ging ze verder.
‘Wat?’
‘Vader zijn, je hoeft alleen maar aanwezig te zijn en af en toe een plank aan de muur te schroeven.’
Ik dacht aan mijn eigen vader, de concertpianist. Hoe ik aan de telefoon hing als hij me één keer per maand belde vanuit Japan of Singapore of een ander magisch land. Een portret van een jongetje dat ademloos luistert naar de tegeltjeswijsheden die uit het mobieltje komen. Hij had een notitieboekje mee naar Azië genomen waar hij levenslessen in noteerde. Als hij er genoeg had opgespaard belde hij om de nieuwe oogst af te leveren. Praten was voor hem een sport, alsof een gesprek een spelletje is dat je kan winnen door de juiste woorden te zeggen.
‘We kunnen dat toch ook wel zelf?’ zei ik tegen Yuri. ‘We hebben elkaar toch?‘
‘Nou godzijdank,’ lachte ze.
Later op die dag hadden we seks bij haar thuis. Yuri maakte veel geluid, alsof ze haar nieuwe huisgenoot wilde waarschuwen met kreunen: “Pas op! Hier wonen gelukkige mensen.” Na afloop ging ze naar de wc. Ik pakte mijn telefoon en zag dat mijn vader me een berichtje had gestuurd: ‘Vanavond bellen?’ Ik tikte op de profielfoto van zijn nummer en probeerde de gelijkenis te zien die de collega’s van mijn moeder altijd zagen.

Een paar weken eerder was ik langs mijn ouderlijk huis gegaan. Ik zag voor het eerst in maanden weer de straat waar ik voornamelijk boos was geweest. Zodra ik de voordeur binnenliep werd ik aangeklampt door een verzameling verpleegkundigen van het zorgcentrum waar mijn moeder werkte.
‘Het is alsof ik naar een oude foto van hem kijk!’ zeiden ze tegen haar terwijl ze net met een dienblad koffie de woonkamer in kwam lopen. Uit beleefdheid keek ze dan nog een keer goed naar me, alsof ze deze vergelijking voor het eerst hoorde. Alleen maar om haar vriendinnen van werk een plezier te doen, de zusters die samen met haar in het zorgcentrum de uitgedroogde anussen van hoogbejaarden schoonveegden, pijnigde ze zichzelf door elke gelijkenis bij mij te herkennen.
Na een tijdje wendde ze zich weer tot haar collega’s, vrouwen die zich uiteindelijk alleen maar oppervlakkig met haar leven bezighielden, en riep ze vrolijk uit: ‘Ja he? Als twee druppels water!’

Ik moest opschieten als ik voor zijn telefoontje op tijd thuis wilde zijn. Het schemerde. Ik was mijn schoenen al aan het aantrekken toen Yuri de wc weer uitkwam en op de stoel tegenover het bed ging zitten, haar knieën opgetrokken. Ik had voordat we in bed belandden de muren gezien die de vader van Larissa had geschilderd, ook het plankje. Het was allemaal erg vakkundig in elkaar gezet en ik kon er niets op aanmerken, van hoe dichtbij ik het ook bekeek.
‘Ik ga maar weer eens, ik moet nog wat dingen doen vandaag.’ Ze keek naar me als naar een zoveelste man die haar teleursteld.
‘Sorry, hij wil weer bellen vanavond,’ zei ik verontschuldigend. ’Ik moet dan even alleen zijn.’ Als bij toverslag keek ze weer lief naar me.
‘Ik snap het, laat je even weten hoe het ging?’
‘Ik app je wel.’
Yuri was tevreden. Ik had het juiste gezegd en het spelletje gewonnen, net zoals hij dat altijd deed. Ik liep de deur uit en voelde me walgelijk.
‘Jonas?’ Ze was achter me aan gerend. Ik stond al in de lift. ‘Je kan hem ook een keer tegenspreken he? En hang dan gewoon op.’
‘Alsjeblieft, bemoei je er niet mee,’ zei ik en keek haar aan totdat de deuren tergend langzaam dicht waren gegaan.
‘Godverdomme,’ fluisterde ik op weg naar beneden en vroeg me af of hij ook wel eens zoiets tegen zichzelf zei.

Op de fiets dacht ik aan de tijd dat hij er nog wel was, tot vlak voor mijn negende verjaardag om precies te zijn. Dat jaar stond hij erop mij voor te lezen uit de werken van de Russen. Mijn moeder vond het niet geschikt voor kinderen, dus hij pakte in de woonkamer Pinkeltje uit de boekenkast en liep er opzichtig mee naar boven zodat ze het niet door zou hebben. Ik mocht niets aan mama vertellen.
‘Spreek zelfs de namen van de edele schrijvers niet uit in het bijzijn van je moeder,’ had hij samenzweerderig gezegd en ik nam het bloedserieus. Ik vond het prettig, het was alsof we samen een geheim hadden.
Ik snapte niets van de Russen maar deed alsof ik diep nadacht als hij na het lezen van een hoofdstuk mij verwachtingsvol aankeek. Pas halverwege het jaar kwam hij tot de realisatie dat Misdaad en Straf misschien niet het beste boek was om uit voor te lezen aan een kind van acht en kwam op een avond écht met Pinkeltje naar boven. Hij begon hieruit voor te lezen zonder goed zijn teleurstelling te verbergen. Ik had hem verraden. Hij hoefde er verder geen woorden aan vuil te maken. Door een onmeetbaar schuldgevoel zoals alleen een kind dat kon ervaren begon ik de imposante namen van de Russische schrijvers te verwarren met de namen van de jongens die mijn leven op school tot een hel maakten.
Dus toen Dostojevski en Babel mij in een houdgreep hielden terwijl Boelgakov de inhoud van mijn rugzak in een sloot kieperde en ik in tranen thuis kwam met mijn natte Donald Duck-agenda kon ik niet onder woorden brengen aan mijn smekende moeder wat er was gebeurd. Omdat ik mijn vader had beloofd niets te vertellen over de namen van de Russen. Omdat ik niet nogmaals verraad zou plegen. Ik zweeg en mijn doorweekte spullen werden vervangen door gloednieuwe exemplaren, iets waar mijn vader het niet mee eens was.
‘Als hij zich niet kan uiten, wat moet het dan worden met die jongen?’ hoorde ik hem vanuit de woonkamer zeggen terwijl ik in mijn pyjama op de bovenste tree van de trap zat. Ze hadden toen al aparte slaapkamers. Een paar weken later werd hij uitgenodigd om op te treden in Tokio en vanaf dat moment spraken wij alleen nog maar over de Russen via de telefoon.

Ik hijgde van vermoeidheid toen ik thuiskwam en liep snel door naar de boekenkast. Er lag een fles whiskey verstopt achter de werken van Yukio Mishima, in het bijzonder achter The Sailor Who Fell from Grace with the Sea. Ik had de fles tot ritueel gemaakt omdat ik niets anders kon verzinnen wat ik in mijn eentje kon doen. Ik had er ook voor kunnen kiezen om rond een vuur te dansen met mijn stamgenoten of een ontgroening van Vindicat bij te wonen maar daarvoor heb je anderen nodig. Ik was mijn eigen volksstam.
Ik opende de deuren van het balkon. De zon hing vooralsnog waterig oranje in een hoekje. Het had al dagen zacht geregend in de stad. Ik droeg voorzichtig een kruk naar buiten en zette hem neer voor de balustrade. Daarop legde ik mijn telefoon en nam er enigszins afstand van terwijl ik een glas inschonk. Ik dronk en trok direct een vies gezicht, ik kon dit helemaal niet. Toen trilde het zwarte tablet op het krukje en nam ik op.
‘Jonas?’ hoorde ik. ‘Wacht, ik moet even…’ Krakende stoelen, feestgedruis. Hij verplaatste zich naar een andere ruimte. Ik haalde diep adem.
‘Waar ben je?’ vroeg ik.
‘De verjaardag van Ban Ki-moon. Ik heb je vast wel eens verteld hoe hoge ambtenaren feestvieren. Als ze dan eindelijk van hun bureau’s zijn losgeweekt en weten dat de camera’s uitstaan is het hek van de dam. Dan moet en zal het een gedenkwaardige avond worden. Vervolgens moet je vader natuurlijk ook weer opdraven. L’artiste, je weet hoe het gaat.’
‘Nee.’
‘Het is in ieder geval een gekkenhuis hier. Zoals ik al net tegen de Japanse minister van onderwijs zei…’
‘Papa?’ Ik noemde hem nooit zo. Hij was er voor een keer stil van.
‘Ja?’
‘Zou jij een plank aan de muur kunnen schroeven?’ De whiskey draaide in cirkels tegen de randen van het glas.
‘Wat voor vraag is dat nou weer?’
‘Eentje die ik aan jou stel.’
‘Kunnen, kunnen,’ zei hij. ‘Het is niet een kwestie van kunnen. Elke troglodiet kan een plank aan de muur schroeven. Het gaat om willen! Der wille zur macht! Ik ben onder de impressie dat mensen verdeeld zijn tussen zij die denken en zij die planken schroeven. De denkende mens verdient zijn geld met zijn brein en betaalt vervolgens de schroevers om de minder fortuinlijke klusjes te klaren waarmee de denkende mens helaas ook is opgezadeld. Het heeft alles te maken met IQ en de meritocratie. Gelukkig heb jij je genen mee en hoef je in principe nooit een boormachine aan te raken.’
‘Is er dan niet iets moois aan een beetje zelfredzaamheid?’ vroeg ik. ‘Als de wereld vergaat, ben jij overgeleverd aan de genade van die schroevers. Jij kan al niets nuttigs in deze samenleving, laat staan in die van de post-apocalypse.’ Een bulderende lach.
‘Die zit, jongen! Maar iets moois, wat is dat dan? Moet ik dan muren gaan plamuren enkel omdat het mij zo goed zou staan? En in het geval van de Armageddon zal ik mijzelf bij de eerste gepaste gelegenheid op een zwaard storten. Verblijven in een samenleving die geen beschaving kent is onacceptabel voor mij.’
‘Ach,’ zei ik, ‘de filosofen-koning zal niet de mensheid uit de as doen herrijzen en leiden naar een glorieuze toekomst?’
‘Daar heb je politici voor. Zullen we nu beginnen?’ Op de achtergrond hoorde ik auto’s luid claxoneren en mensen ruziemaken in een taal die mij onbekend was.
‘Ik dacht dat je zei dat je op een verjaardag was?’
‘Ik ben even voor je naar buiten gelopen. Wil je ze nou nog horen of niet?’ Geritsel van papier; het boekje was tevoorschijn gehaald.
Ik had nog nooit zo graag een telefoongesprek willen beëindigen. Toch hoopte ik nog ergens dat een van zijn levenslessen, al was het maar één keer, het ontbrekende puzzelstukje zou bevatten. Ik ging zitten op de grond van het balkon, mijn arm rustend op het krukje, af en toe nippend van de whiskey die ik niet lekker vond maar hoorde te drinken. Voor de zoveelste keer dompelde ik mijzelf onder in de man die altijd mijn vader zou zijn.