Hostie en gulzigheid in een kruiswoordraadsel
Iemand die ik nauwelijks ken
maakt ’s nachts yoghurt voor gepensioneerde stierenvechters.
Een man die ik beter ken
tekent overdag poolvossen in gevangenschap
op platgemaakte taartendozen.
Maar het is niet artisanaal
en het wordt zelden kunst.
De muze die ik bijna volledig versta
moet nooit meer nuttig zijn,
toch heeft hij de godganse dag planken geschaafd.
Nu de zon is ondergegaan
heeft hij razende, onchristelijke honger.
Ik ga naar de nachtwinkel
om vijgen voor mijn muze te kopen.
De nachtwinkeluitbater lost loom
een kruiswoordraadsel op
in een Romaanse taal.
Kan ik hem duidelijk maken dat ik vijgen zoek?
Twee verticaal is een synoniem voor hostie.
Ik vind de vijgen naast een deerniswekkend pak jachtwafels,
minder deerniswekkend dan poolvossen in gevangenschap,
maar veel armzaliger dan yoghurt voor ex-touwslagers.
Dankzij het kruiswoordraadsel van de nachtwinkeluitbater
ontdek ik het bestaan van een ingewikkelde landbouwmachine
(het enige overgebleven exemplaar staat in een Oost-Vlaams museum).
Mijn muze eet bedaard de vijgen,
hij maakt er een wedstrijd van.
Ik schrok vier jachtwafels op
omdat ik wil winnen,
maar achteraf zegt hij
dat de snelle eter verliest.
Overmeesterd door mijn bijtgrage gedichten
De oude kruisboogschutter zegt:
‘Schrijf toch geen gedichten over gedichten.
Niemand wil gedichten over gedichten lezen.’
Hij heeft gelijk.
Wanneer hij over poëzie orakelt,
heeft hij altijd de bovenhand.
‘Mijn tanden baren mij zorgen,’
beken ik.
De oude kruisboogschutter beveelt:
‘Open je mond!’
Vijf minuten later beveelt hij:
‘Schrijf een gedicht over je schrikbarend gebit!’
Er zijn spreuken waarin tanden voorkomen,
en er is de obsessie van mijn vader.
Hij heeft altijd tien meter flosdraad op zak,
zijn gebitsverzorging duurt langer dan zijn slaap,
eten doet hij nooit zichtbaar.
‘Je hebt geen haar op je tanden,’
was het lievelingsverwijt van Didier,
de verschrikkelijke monitor
die mijn beste vriendin heeft ontmaagd
in de toiletten van een zeehondenopvangcentrum.
Ik kan tanden niet losmaken
van zondige snoeppartijen,
noch van de Holocaust.
De enige overlevende die ik ken
heeft nochtans een verblindende lach;
daar kan ik een puntje aan zuigen,
aan die bijna groteske veerkracht.
Onschuldig zijn of gefotografeerd worden
Toen mijn muze soldaat was had hij bruine beren.
De foto’s uit zijn legertijd worden samengehouden
door een haarelastiekje van zijn eerste vamp.
Vele zijn gekruld, twee zijn plakkerig.
Op de meeste foto’s staat hij op een gevelde boom
of alligator, hij kijkt nooit naar de vogel.
Vandaag zit mijn muze in een pasfotohokje,
voor zijn nieuwe identiteitskaart
heeft hij zijn haar met speeksel natgemaakt.
Een vrouw die klinkt als mijn hese schuldbemiddelaar
zegt dat hij opnieuw mag proberen,
maar hij is tevreden met het eerste resultaat.
Ook ik word vandaag getrokken
door een verlegen veertiger zonder baard
die ’s nachts yoghurt voor afatische goudsmeden maakt.
Ik poseer gedwee onder een waterspuwer.
Het is dezelfde waterspuwer waaronder ik ooit
verkracht werd door een belezen stierenvechter.
Toegegeven: er was geen verzet.
Ondanks zijn belezenheid was de stierenvechter sensueel.
Niettegenstaande zijn wreedheid tegenover gehoefde dieren
was de intellectueel vegetariër.
Ik vind het spijtig
dat hij met stille trom is vertrokken.
Eigenlijk was het luid en aangekondigd.
Drie weken voor zijn vertrek naar Vietnam
heeft hij nog een blok schimmelkaas voor mij gekocht.
Ik weet nog dat ik mij afvroeg
of het de bedoeling was dat ik hem zou insmeren.
Mijn muze bleef een blok
aan mijn been, hij lag in zijn woonkamer
met een valse knie en een fysiotherapeute
die op mijn tweede stiefvader leek.