‘It is sometimes an appropriate response to reality to go insane.’
                                                                                                                                                            Philip K. Dick

1.
Ik ontmoette haar bij de inrichting. Het eerste wat me aan haar opviel, waren haar oorlelletjes. Die hadden de vorm van een vleugel. Eentje die bij een vlinder of een elfje hoorde. Elke voormiddag zat ze in een hoek met een schetsboek. Als ik lang naar haar keek, kon ik raden wat ze dacht. Ze dacht aan verdwijnen, zoals muggen bij het aanknippen van het licht in de slaapkamer ’s nachts. Ze dacht aan neuken en geneukt worden in bedden die onfrisse lakens hadden met posters aan de muur.

2.
We waren er allebei patiënten, namen deel aan therapieën die niet echt leken te helpen, boetseerden figuurtjes die we Patsy T., Mops en Miss Shanti noemden, lachten met verpleegsters in te kleine witte schorten, slikten gekleurde pillen, braakten die pillen soms uit in het toilet of in een plastic zak en moesten dan nieuwe pillen nemen. Soms maakten we er een wedstrijd van. Wie op het einde van de dag geen pil had geslikt, won. We streden alleen voor de eer, en soms voor een puddinkje.

3.
Zij had knokige schouders, grote borsten, een voorliefde voor alles wat zwart was en een voorliefde voor mensen met speciale voorliefdes (bijvoorbeeld: voor appelspijs met brokken of voor pizza Hawaï zonder ham). Enkel haar moeder kende haar echte naam. Op deze afdeling heette ze Helga.

4.
Voor mijn leven hadden mensen al drie keer gevochten. Achteraf gaven zij me het gevoel hen iets verschuldigd te zijn. Ze keken naar me, zoals mensen kijken naar een verdorde kamerplant. Sommigen van hen zeiden: ‘Alles komt goed’. Het deed me altijd aan het einde van sprookjes denken. Misschien begint hoop wel daar, je wilt dat het waar is.

5.
Op een dag ontdekte ik dat Helga smeerkaas van La vache qui rit van het ontbijt naar haar kamer smokkelde. En omdat ik verder niemand kende die dat deed, hielp ik haar. We hadden het codewoord ‘augurk’ om alle momenten aan te geven waarop er geen verplegers in de eetzaal waren. In mijn broekzakken pasten meer dan tien stukken. Soms stopte Helga er zelfs één in haar beha. Af en toe smolt er één.


Nadat ik haar vroeg waarom ze smeerkaas verzamelde, antwoordde ze dat ze haar muren vol gelukkige koeien wilde hangen.

6.
Een grapje vertellen aan depressieve mensen is even moeilijk als minigolf spelen terwijl je dronken bent. Toen Helga voor het eerst glimlachte, zag ik haar mooie, net niet te witte tanden. Hoe kon iemand met zulke mooie tanden zo ongelukkig zijn, dacht ik.

7.
Tijdens een wekelijkse evaluatie zei mijn dokter: ‘Het leven neemt een loopje met je. Je moet je weren’. En hij sloeg met zijn vuist op zijn borstkas, net als een gorilla. Hij sprak over alle dromen die ik hoorde te hebben: meisjes aanspreken, daten, naar de universiteit gaan, auto’s kopen, dronken worden (alleen niet achter het stuur, zei hij ook). Maar van dromen was ik bang, omdat je ze niet kunt zien, alleen kunt voelen.

8.
De muren van de afdeling waren wit geschilderd, behalve in het meisjestoilet, zei Helga. Omdat daar geen ramen waren, schilderden ze alles geel. Ze kalkte een zelfgeschreven gedicht op de muur: Placebo-zon. (Het slotrefrein was: en de zon was geen zon, slechts een gele tennisbal, over zonneschijn sprak men niet (meer), onze huid een laagje transparante inpakfolie.)

9.
Na een opname van drie weken mocht Helga weggaan, maar ze weigerde. Dan begint alles gewoon opnieuw, geloofde ze. Ze probeerde zelfs te huilen, maar dat lukte niet. Niemand kon dat hier. Over verdriet werd enkel gepraat in kamer 7 en 9 op het einde van de gang. Verder niet.

10.
In de ontspanningsruimte stond de televisie elke dag aan. Op feestjes aten we appeltaart uit plastic borden met plastic messen en vorken. Er was lauwe thermoskoffie en een tafel waarop iedereen zijn mobiele nummer schreef om toch iets van zichzelf achter te laten. Soms vergaten we dat we de zon slechts konden voelen op de binnenplaats die uitgaf op een fabriek waar ze toiletpapier maakten. Daar stonden wij te wachten en te roken. Verder was er niets.

11.
Misschien is een soort niets net de essentie van een depressie. Zoals er zwarte gaten in het heelal zijn, we weten dat ze bestaan, maar een ander beeld dan een groot niets (op papier getekend worden het mogelijks zwarte stippen) krijg je er niet bij. Bij een depressie verdwijnt alles met het knippen van je vingers. Je bent opeens het zwarte gat, een afgestorven ster in een heelal die slechts minder eenzaam wordt door zijn langzaam uitdoven, omdat je dan eindelijk tot de allesomvattende donkerte behoort.

12.
Het probleem met een depressie is dat niemand precies weet hoe je ervan moet genezen. Volgens Helga ging het om kleur, warmte en liefde. Ze zei dat die alles met elkaar te maken hadden. Dat als ze punten op toverpapier zouden zijn, je uiteindelijk de lijnen tussen hen zou zien. En het ging ook om liedjes fluiten, zoals vogels. Vliegtuigen laten sporen achter in de lucht, maar vogels niet. Dat maakt ze vrij, zei ze. Ze lachte, brak een Snickers in twee en gaf me een stuk. Op haar T-shirt stond: Enjoy. Op al haar T-shirts stonden boodschappen die ze niet mocht vergeten.

13.
Mijn moeder en vader kwamen elke donderdagnamiddag naar de gezinstherapie. Dat was de enige manier om een volledige terugbetaling te krijgen voor mijn opname. Ze zaten erbij als aaibare dieren. Toen de laatste minuten ingingen, begon mijn moeders been altijd zachtjes te schudden, alsof ze zo de maat van de secondewijzer aangaf. Haar speekselproductie piekte door de gedachte aan frieten die ze straks twee straten van de inrichting zou eten. Soms stond het kwijl zelfs op haar lippen.

14.
Helga liet haar buik piercen. Ik kreeg een groene kaart en mocht met haar mee. Op de terugweg vroeg ik haar of ze blij was. Ze knikte. Blijheid is het brugje naar geluk, wist ik. We dronken alcoholvrij bier en zaten de avond uit tegen de ondergaande zon, huizen die tegen elkaar aanleunden als eeuwige vrienden, een meisje met blonde krullen dat uit een dakraam hing en vriendelijk ‘bonjour’ riep. Het is niet te geloven hoeveel mooier dat was na die constante aanwezigheid van witte muren. Tranen hadden er bij gepast, maar ze kwamen niet.

15.
Tijdens de vijfde sessie gezinstherapie zei mijn vader dat hij wilde scheiden. De dokter maakte zijn Harry-Potterachtige brilletje schoon aan zijn witte jas en hield voor de laatste keer een pleidooi over stabiliteit. Dat was volgens hem het enige wat ik nodig had. Ik dacht aan de wortels van een oude boom met minstens 100 groeiringen. Ik bekeek mijn vader en mijn moeder, hoe zij altijd minstens één meter afstand bewaarden ook als ze op de canapé zaten. En hoe ik daar net zou tussen passen, maar er nooit zat, omdat ik bang was dat ik de reden voor die leegte tussen hen was.

16.
Toen niets in mijn behandeling leek te helpen mocht ik naar huis. Dat was de deal. Ik was uiteraard nog welkom voor ambulante therapie. Op mijn laatste avond pijpte Helga me op haar bed. Door de gedachte dat haar prachtige tanden rond mijn stijve lul zaten, kwam ik in minder dan twee minuten klaar. Ik bedankte Helga, en zij kuste me.

17.
Na mijn vijfde game-over in FIFA had ik nog één heldere gedachte. Het was zo’n moment waarop ik me als Superman voelde die op een appartementsblok klaarstond om iemand te redden. Ik dacht aan Helga’s tanden. Ik zag de vuist van mijn dokter op zijn borstkas voor me. Die nacht nam ik de autosleutel van mijn moeder uit haar nachtkastje en reed naar de inrichting.

18.
Helga zat op de passagiersstoel en droeg een T-shirt dat strak om haar borsten zat.
De radio stond aan, een vrouw presenteerde het volgende nummer: ‘Can you feel the love tonight?’ uit The Lion King. Ze zong mee, stak haar handen in de lucht alsof Simba daar bengelde.
Ik zag haar tanden en ter hoogte van mijn navel leek het alsof er een mier liep. We reden een onverlichte weg af die vlak door weilanden liep, open vlaktes die naar mest en verse regen roken. Helga drukte haar gezicht tegen de ruit en zocht naar koeien. In het zwart van de vallende nacht verdwenen ze. Door haar adem besloeg de ruit. Ze tekende er een smiley in. We bleven rijden, alsof alles één lange donkere tunnel was, en wij daar door moesten tot er opnieuw licht zou zijn. We waren vrij, we konden overal heen.