De planken van de trapkast waren met plastic bekleed. Rechercheur Boelelaan had deze gewoonte voor het laatst gezien bij zijn oma, een vrouw die al lang geleden in de nevelen van zijn jeugd was verdwenen. Net als in zijn herinneringen stonden ook hier potten groenten en peulvruchten uitgestald. Uit een lege pot stak een viertal houten pollepels, als stampers uit een bloemkelk. Tussen een zak bloem en een frituurpan gaapte een leegte. Boelelaan staarde naar het gat, waar het patroon van gele bloemen op het verbleekte rode zeil beter te zien was. Van leegte had hij verstand. Er gaapte een vergelijkbaar gat in zijn persoonlijkheid.
‘Hij stond altijd daar, zo lang als ik me kan herinneren,’ lichtte de oude vrouw voor de vierde keer toe. Ze was rond de zeventig. Een gepensioneerde weduwe die in paniek naar het bureau gebeld had vanwege ‘een ernstige zaak’. Zijn oma stak haar hoofd weer op uit de mist van zijn verleden. Dat was ook zo’n drenzend mens geweest dat tot vervelens toe kon zeuren.
Met enig gevoel voor drama trok Boelelaan een notitieblokje uit zijn borstzak. ‘Broodrooster stond altijd daar,’ noteerde hij. ‘Goed, mevrouw…’
‘Margreet, zeg maar Margreet. Wilt u nog thee?’ De vrouw wees naar een tafeltje voor het raam. Twee porseleinen theekopjes, Victoriaans gebloemd. Tegen de suikerpot schurkte een bruin, pluche konijntje.
Boelelaan weerde de uitnodiging met een handgebaar af. ‘Margreet, ik zal de zaak nader onderzoeken. U hoort van me.’

Twee porseleinen theekopjes, Victoriaans gebloemd. Tegen de suikerpot schurkte een bruin, pluche konijntje.

Boelelaan stapte in de auto en trok de deur met weinig daadkracht dicht. Weer een verdwijningszaak – en niet eens van een mens. Officieel werkte hij bij moordzaken, maar hij had nog nooit een moord gekregen. Hij was nu eenmaal op het platteland gesitueerd, waar hij bij gebrek aan lijken ook voor vermissingen werd ingezet. Van verdampte personen was zijn taakgebied nu uitgebreid tot verdwenen voorwerpen. Het moest niet veel gekker worden. Een broodrooster dat aan de wandel was.
Terwijl hij traag en met inachtneming van de regels wegreed, bedacht hij dat het feitelijk niet uitmaakte. Misdaad volgde een vast scenario, of het nu om moord of verdwenen huisraad ging. De dader was meestal dichtbij. Iemand die al in de eerste aflevering was opgedoken, in een bijrol waarin niemand hem verdacht. De finale was altijd ongeloofwaardig: een plot waarin koordjes op fabuleuze wijze aan elkaar werden geknoopt. Het meeste wat hij over misdaad had geleerd kwam van tv-series. Verwacht altijd het minst waarschijnlijke – dat was zijn credo.
Zijn onzekerheid zat hem eerder in zijn eigen personage. Een beetje rechercheur had problemen. Gescheiden, verslaafd of getraumatiseerd, met een baan die meer eiste dan het privéleven toestond, waardoor het spanningsveld tussen de twee aflevering na aflevering uitgediept kon worden. Maar Boelelaan belde nooit naar huis om te vertellen dat hij later was. Sterker nog, hij kwam steevast op tijd voor het avondeten thuis, kuste zijn vrouw, groette zijn kinderen en dacht de hele avond niet meer na over zijn werk. De laatste maanden was hij tot het besef gekomen dat hij voor een rechercheur verdomd weinig cachet had. Een identiteit zo leeg als een kartonnen doos. Het was geen wonder dat zo’n slecht geschreven personage nooit eens een moordzaak kreeg. Hijzelf zou als lijk ook niet behandeld willen worden door een slapjanus.
Van frustratie trapte hij zijn gaspedaal te diep in. Malend over zijn gebrekkige identiteit beging hij zijn eerste verkeersovertreding. Een forse, zo’n 290 euro. Bovendien reed hij in een dienstauto.
Vanaf dat moment kwam alles in een stroomversnelling.

Bij thuiskomst vond Boelelaan zijn vrouw in bed met hoofdinspecteur Bramsteeg. De man lag met zijn varkensachtige lichaam op Boelelaans teerbeminde Lisa en knorde als een hitsige big. Toen ze Boelelaan zagen was het enige wat Lisa uit kon brengen: ‘Anders ben je nooit zo vroeg,’ terwijl Bramsteeg alleen verontschuldigend kon grijnzen en evengoed zijn lid stevig in de schede van zijn echtgenoot bleef stoten. Met gebalde vuisten stommelde Boelelaan de slaapkamer van zijn dochter in, waar hij haar juist betrapte op het tonen van haar puberborstjes voor de webcam. Woede, verdriet en verbijstering bruisten inmiddels zijn oren uit. In deze emotionele wanorde was de demping van het gouden nat dat whisky heet maar al te welkom. Het klotste warm door zijn ingewanden en bedwong de eerste golven van verwarring. Verdoofd, daas en met de fles nog in zijn hand strompelde hij naar buiten.
Drie weken later zat Boelelaan om zes uur ’s ochtends in zijn auto. Hij had de hele nacht op een parkeerplaats gestaan. Met zijn stoppels kon een gootsteen schoon worden geboend. De zakjes onder zijn ogen puilden uit van ellende. Zijn maatpak was morsig en ketchup dramatiseerde zijn stropdas. Inmiddels wist hij dat zijn vrouw al jaren vreemdging. Zijn dochter stond met haar minderjarige kontje overal op internet. Zijn zoon snoof al maanden van zijn scheerspiegel. Zijn leidinggevende had hem een reprimande om de verkeersboete gegeven, en sinds hij in hotels en op parkeerplaatsen overnachtte was zijn bankrekening geslonken tot voorbij het vriespunt. Het enige anker in zijn leven – het enige wat hem ervan weerhield nog verder weg te drijven op de chaosoceaan waarop hij vanuit de kalme wateren was verzeild – was de zaak van het broodrooster. Hij had hem tot op het bot bestudeerd. Een vasthoudendheid die hem eerder vreemd geweest was.
Op dat moment schetterde zijn werktelefoon onvoorzien een lied.
Twintig minuten later aanschouwde Boelelaan zijn eerste lijk.

Het enige anker in zijn leven – het enige wat hem ervan weerhield nog verder weg te drijven op de chaosoceaan waarop hij vanuit de kalme wateren was verzeild – was de zaak van het broodrooster.

De zonsopkomst had strepen geel en rood aan de horizon gestift. Rijnwater klotste loom tegen het lichaam in het zand. Boelelaan was zijn kater vergeten en probeerde te verwerken dat het lijk geen armen en geen benen meer had. Hij knielde erbij neer. De ogen waren uitgestoken; rafelige holtes die zwart en peilloos diep leken. Om hem heen waren de leden van de technische recherche onthutst als hutspot.
‘Wat is dat op zijn voorhoofd?’ hoorde Boelelaan iemand zeggen.
‘Een tatoeage, lijkt het wel, of een brandmerk?’ zei een ander. ‘Maar wat stelt het voor?’
Boelelaan keek omhoog naar de gespannen gezichten van zijn collega’s. ‘Een broodrooster,’ zei hij plechtstatig, ‘het is een plaatje van een broodrooster.’

Boelelaan kon zijn collega’s pas overtuigen van het verband toen er een tweede lijk opdook. Het werd in een steeg aangetroffen en had al zijn ledematen nog. Een donkerbruin konijnenpak omhulde het lichaam. Suiker korstte rond de mondhoeken als bij een cocktailglas. Bij de autopsie bleek de linkerbil met het broodrooster getooid.
Boelelaan steeg treden in hun achting en paste zich gewillig in de mal van obsessieve rechercheur. ‘Mijne heren,’ placht hij dagelijks op het bureau te spreken, ‘besef wel dat wij pas aan het begin staan. Er is hier een seriemoordenaar actief. Aan ons de taak om zijn activiteiten in de kiem te smoren.’
En dan keken zijn collega’s met respect naar Boelelaan, van wie iedereen nu wel wist dat hij kalmeringspillen slikte; maar iedereen begreep tegelijkertijd dat juist deze getroebleerde geest, met al zijn trauma’s, darmklachten en psychische spanningen, de enige was wiens gekte geniaal genoeg zou zijn om een gestoorde seriemoordenaar te grijpen. Ze keken allemaal Netflix. Het oerscenario van zulke zaken was nu eenmaal in graniet gebeiteld.

De technische recherche diepte de trapkast van Margreet uit. Men vond daar welgeteld niet één aanwijzing. De oude vrouw leek door verlamming overvallen en knipperde alleen beduusd achter haar uilenbril.

Om hem heen waren de leden van de technische recherche onthutst als hutspot.

Enkele weken later werd het derde lijk gevonden. Naakt en voorover hangend over een houten tuinhek, met vier houten pollepels centimeters diep in het rectum gestoken en een tatoeage van een broodrooster onder de rechtervoet. Zelfs de grootste sceptici waren er nu van overtuigd dat het om seriemoorden ging, hoewel de moordenaar zich misschien nog wat in zijn performance moest bekwamen.
Intussen pendelde de aandacht van Boelelaan heen en weer tussen de dreigende scheiding en de zaak. Zijn zoon had zijn creditcard geplunderd en door zijn dochter was hij bestempeld tot de antichrist. De privépuinhoop voedde zijn speurzucht, zoals een flinke storm standvastigheid afdwingt. Ondanks dat hij zich steeds vaker met benzodiazepinen tot een paar uur slaap moest dwingen, was hij scherp als een scheermes en begon de psyche van de moordenaar zich helder af te tekenen. Hij schreef pagina’s vol aantekeningen, onderwijl brabbelend als een doorgedraaide wetenschapper. Zijn notities stonden vol symbolen en onleesbare hanenpoten die onderhand meer weg hadden van een mysterieus alchemistisch meesterwerk dan een rechercheurskladblokje. Toch wist Boelelaan wat hij deed, gevoed door de raadselachtige kracht die ook televisierechercheurs begeestert. Hij volgde een pad waaruit zich als vanzelf de oplossing zou abstraheren – de toverformule die nu in verdunde vorm in al zijn krabbels opgeslagen lag. Als hij de boel maar tot een concentraat wist in te dikken, dan… – en plots dook daar het vierde lijk op.

In een rood, plastic zeil gewikkeld lag ze op een grasveld, een vrouw van rond de veertig. Naakt, met het broodrooster ditmaal in haar nek gebrandmerkt. De gebloemde scherven van een porseleinen theekopje maakten haar vulva tot een bonte haaienbek.
‘Wat wil hij ons toch vertellen, Boelelaan?’ klampte een van zijn collega’s hem aan. Zijn ogen stonden angstig open, zijn gezicht verkrampte in wanhoop.
Boelelaan zweeg en wreef nadenkend met zijn hand over zijn schuurpapieren kin. Gele bloemen prijkten op het verbleekte rode plastic. ‘Ik weet het niet, Antoine,’ mompelde Boelelaan, ‘maar dat tafelkleed dat heb ik eerder…’ – en plots werd Boelelaan getroffen door een machtig inzicht. Een deus ex machina die als een vleugellam cherubijntje uit de hemel gepletterd kwam. Het keek Boelelaan met gebroken ogen aan en bracht tijdens zijn doodsreutel uit: ‘Boelelaan, jij idioot! Het antwoord staart je al die tijd al aan. Het is M… het is Ma…. het is….’
‘Vuile trut,’ fluisterde Boelelaan, ‘verrekte tang dat ze is.’

Een half uur later belde hij bij Margreet aan. De oude vrouw deed open en sloeg haar oogleden Bambi-achtig open en dicht. Haar armen omklemde het script van een thriller. ‘Onthutst als hutspot – Margreet Uierdam,’ stond er op het omslag.
‘Margreet,’ sprak Boelelaan, ‘ik arresteer u voor een uiterst beroerde verhaallijn, een ongeloofwaardig plot en lege zakken van personages. Hebt u nog iets te zeggen ter verdediging?’
De vrouw keek schuldig naar beneden en mompelde: ‘Het was de schuld van die cursus, creatief schrijven. Ik wist niet dat dit het resultaat zou zijn. Ik heb m’n best gedaan, maar…’
‘En het broodrooster?!’ baste Boelelaan door haar gestamel heen.
‘Op zolder,’ fluisterde Margreet. ‘Het stond al die tijd op zolder.’
Terwijl Boelelaan haar in de boeien sloeg, bromde hij: ‘Onthutst als hutspot, dat slaat toch ook nergens op, mens.’