ik staar naar de drakenbloedboom in mijn kamer
de plastic plantenpot waar ze inzit
hoe de wortels door de potgrond lopen
zelf adem tekort komen en toch een bron van zuurstof zijn

de wetenschap achter knuffelen
de warmte die, het gelukshormoon dat vrijkomt
de verzwaarde deken op mijn bed
de dingen die ik ermee bestrijd

het water in mijn lichaam
het bloed dat, de angst die circuleert
de controle die ik zou moeten voelen
in plaats daarvan voel ik mij licht
zoals wanneer ik in water lig
net aan het oppervlak de rivier langs mijn huid voel stromen

hoe de zwaartekracht mijn lichaam naar beneden duwt
mij bijeenhoudt
wanneer ik het water uitloop
de wind langs mijn druppende huid
kippenvel, de tinteling door mijn lijf
tussen mijn dijen
de vraag of bloed net als water is
of mijn organen in mij drijven



ik zou willen dat je kon voelen
mijn huid net na het douchen
ingesmeerd met kokosolie
warm geknede klei

de bladeren van mijn vetplant
mijn vingertoppen
het geribbelde gedeelte van mijn gehemelte
mijn tong

dat je proeft wat ik proef
gekarameliseerde suiker bovenop een tarte tatin
rauwe venkel groene appel
gegrilde hete pepers bij couscous

dat je neus dan ook begint te jeuken
dat je je neus, mijn neus vastpakt
ons vasthoudt
dat ik jou, jij mij
en dat er geen ik, alleen nog jij
en dan ook geen jij meer, maar wij