Ik sta in de lift naast een lange, oude man en denk rustig aan het schaaktoernooi, tot de lift ineens stopt, met veel gekraak en gepiep. Door de schok val ik op de grond, over de oude man heen, en ik slaak een kreet. Ik hoor metaal buigen in de liftschaft. Het brengt visi-oenen van te pletter gevallen liftmonteurs bij me naar boven, dus doe ik mijn handen voor mijn oren. De man onder me kreunt. Ik laat voorzichtig mijn oren los. In de spiegel zie ik achter me de liftdeuren en rechts van me zie ik een groep knoppen, de meeste met het nummer van een verdieping erop. We zitten tussen verdieping zes en zeven. Hoog genoeg voor een dodelijke val.
Ik kom overeind, druk de alarmknop in en vermoed dat de tijd tot we gered worden zo’n zeven minuten is. ‘We zitten vast,’ zeg ik tegen de man die zelf nu ook overeind krabbelt. Ik schat zijn leeftijd op vijftig en zijn beroep op wetenschapper.
‘Gaat het? Hoe oud ben je?’ vraagt de man.
‘Ik ben tien,’ zeg ik.
‘Het komt goed,’ zegt de man. Hij stinkt naar rook, heeft brede schouders en torent boven me uit. Zou hij op zijn tenen staan om groter te lijken en mij op mijn gemak te stellen? Ik kijk naar de grond, waar zijn voeten keurig horizontaal staan.
De lange man vervolgt: ‘Ik ben vierenvijftig. Mijn naam is Edward. Edward Cummings. En de jouwe?’
‘Tom,’ zeg ik, terwijl ik wegkijk. Ik houd er niet van mijn naam aan andere mensen te vertellen. Daarnaast erger ik me aan de stem van de man, hij was heser dan ik had verwacht. De klank van iemands stem bepaalt of ik langer met de persoon wil praten. Ik vrees dat ik nu geen keus heb.
Uit de luidspreker vertelt de liftreparateur ons dat alles goed komt. Het is een vriendelijke stem, maar erg intelligent klinkt hij niet. Je zou toch denken dat een liftreparateur weet dat zeggen dat alles goed komt alleen maar paniek veroorzaakt bij de mensen in de lift. Ze zeggen in films vaak dat het goed komt, vlak voordat er iemand sterft.
Ik ben vierendertig keer in een hoog gebouw geweest, en zeventien van die gebouwen hadden meer dan twintig verdiepingen. Ik heb vaak de lift genomen, zelfs zonder mijn pet en zonder mijn ouders. Ik heb al twee keer vastgezeten in een lift, dus ik weet dat het een een kwestie van tijd is tot de deuren worden opengemaakt en we uit de lift worden gehaald. Even twijfel ik of ik dit aan de stem uit de luidspreker zal vertellen. Ik besluit het niet te doen, het zou ze maar afleiden.
De stem zegt dat ze over maximaal tien minuten bij ons zijn. Ik kijk naar meneer Cummings en vraag me af of ik me beter op mijn gemak had gevoeld als hij de stem van de liftmonteur had gehad. Ik probeer me een voorstelling te maken van de liftreparateur. Een jaar of drieëndertig, slank. Het klinkt alsof hij een gezin heeft, alsof hij elke avond onder de douche gaat en daar een nummer van U2 zingt. Zijn algemene kennis is niet groot, maar hij weet alles van liften.
Meneer Cummings wrijft lang in zijn ogen en veegt met zijn mouw het zweet van zijn voorhoofd. Dan drukt hij een knop in en zegt met zijn hese stem dat ze op moeten schieten, dat hij hier alleen zit, met een kind van amper tien jaar. Ik voel me een beetje beledigd. Ik denk niet dat meneer Cummings kinderen heeft. De stem uit de geluidspreker zegt meneer Cummings dat hij vooral rustig moet blijven.
‘Ik heb zojuist de wereldkampioen schaken verslagen,’ zeg ik.
‘W-wat?’
Meneer Cummings kijkt me verbaasd aan. Sprak ik Japans? In mijn hoofd maak ik de aantekening dat ik morgen bij de bibliotheek een boek moet lenen over het tot rust brengen van oudere mannen in paniek, en dat ik mijn gesprekken weer moet opnemen, om te horen of ik tegen vreemden in andere talen praat.
Meneer Cummings wrijft weer in zijn ogen. ‘Roken. Ik wil roken,’ zegt hij. Heeft hij het tegen de liftreparateur of tegen mij?
‘Ik denk niet dat u zich zorgen hoeft te maken,’ zeg ik. ‘Van de twintig tot dertig dodelijke ongevallen met liften per jaar, zijn het meestal de reparateurs die omkomen. Ze vallen in de schacht of komen tussen bewegende delen terecht. Of mensen stappen blind in als de deuren opengaan en dan is er geen lift. Of ze worden gewurgd als hun sjaal tussen de deur blijft zitten.’
Meneer Cummings haalt zijn neus op en hoest. Zweetdruppeltjes verzamelen zich op zijn voorhoofd. Je zou denken dat gunstige statis-tieken hem rustiger zouden maken. In plaats daarvan slaat hij op het bord op de wand, waardoor alle knoppen in de lift nu lichtgeven. Ik hoor gekraak in de schaft, maar mijn horloge geeft aan dat er pas drie minuten zijn verstreken. Het is nog te vroeg voor de reddingsploeg om bij ons te zijn. Ik besluit de tijd te doden door de man meer over mezelf te vertellen.
‘Meneer Cummings?’ zeg ik.
‘Ja, Tom?’
‘Ik zal u vertellen hoe ik de wereldkampioen heb verslagen. Belangrijk is het om alle technieken en tactieken die het schaken bevat te beheersen en natuurlijk de tienduizenduurregel. En daarnaast de langere concentratieperioden van drie tot vijf uur. Ik open altijd Nimzo-Indisch, en ga dan door met een van de varianten. Die opening is beroemd gemaakt door Aaron Nimzowitsch, hij is mijn held. Ziet u de gelijkenis? Ik draag dezelfde bril, hetzelfde pak en als ik ouder word, zal mijn haargrens ook wijken. Dat heeft mijn kapper mij voorspeld.’
Ik kijk of hij al rustiger is geworden. Geen teken, dus ga ik door: ‘U zult zeggen dat er veel schakers zijn die Nimzo-Indisch openen en dat het daardoor geen effect heeft. En misschien noemt u zelfs Alexei Barsov, Nona Gaprindashvili, Garry Kasparov, en Bobby Fischer toen hij nog jong was. U zult beweren dat miljoenen amateurs Nimzo-Indisch openen en dat het geen garantie voor succes is. En dat ben ik met u eens, de garantie van mijn succes zit hem niet zozeer in de opening, maar in de man die de opening heeft gemaakt tot wat hij nu is: Aaron Nimzowitsch.’ Meneer Cummings reageert niet.
‘Ik ga terug tot de kern, tot de natuur en laat die vervolgens los op het schaakbord. En de natuur vernietigt altijd alles. Je kan de natuur niet beheersen, maar wel sturen. Dus ik stuur de natuur. Nu weet u hoe ik heb gewonnen van de wereldkampioen.’
Je kan de natuur niet beheersen, maar wel sturen.
Meneer Cummings is erbij gaan zitten. Hij veegt met een zakdoek het zweet van zijn hoofd en hij knijpt zijn ogen samen. Dan pas zie ik de gelijkenis. ‘U ziet eruit als Max Schreck in Batman, maar dan zonder de baard,’ zeg ik, en ik ga naast hem zitten. Hij antwoordt niet. Ruim dertig seconden kijken we elkaar schuin aan zonder iets te zeggen. Ik pak mijn schaakcomputer uit mijn zak en begin een nieuwe partij. Als ik even opkijk, zie ik dat meneer Cummings zijn verzet heeft gestaakt.
‘Ik heb een schaap gekloond,’ zegt hij.
Ik leg mijn schaakcomputer weg. ‘Dat had u niet moeten doen.’ Hij schudt zijn hoofd.
‘Meneer Cummings,’ zeg ik, ‘de natuur heeft een orde. Die laat zich niet verstoren. De natuur zal keihard terugslaan om weer in balans te komen.’ Hij krabt aan zijn kin.
‘Luister, Tom,’ zegt hij. ‘Er zijn maar weinig mensen die hier echt verstand van hebben. Ik zou het oordelen aan hen overlaten, goed? Als je later zelf onderzoek doet, kun je je eigen keuzes maken.’ Ik zucht. Ik weet dat ik Meneer Cummings in de war ga maken door te zeggen wat ik ga zeggen, maar ik denk dat ik niet anders kan. ‘Denkt u dat het toeval is dat wij hier samen vast zitten?’
Meneer Cummings haalt zijn schouders op. Ik zal mijn woorden wat kracht bij moeten zetten.
‘Er is geen toeval. Er is alleen de oncontroleerbare chaos van de natuur, patronen die je wel of niet kan volgen. Ik heb over veranderingen in de migratiecycli van vlinders gelezen. Ik heb de wereldkampioen schaken verslagen door de luchtstromen in de hogere atmosfeer te doorgronden.’ De mond van Meneer Cummings staat open.
‘Je kan de natuur gebruiken, maar als je zelf voor God gaat spelen maak je alles kapot,’ zeg ik.
Hij lijkt te twijfelen tussen als wetenschapper de discussie met me aangaan of me de les lezen als een strenge volwassene, om me te leren niet zo brutaal te doen.
Ik zeg: ‘Ik vraag het u opnieuw: denkt u dat het toeval is dat wij hier samen vast zitten in deze lift?’ Even lichten de ogen van Meneer Cummings op. Hij komt overeind. Buiten de lift hoor ik gekraak. De reddingsploeg komt dichterbij. Ik zie dat Meneer Cummings de geluiden opmerkt, maar zijn nieuwsgierigheid is gewekt. Hij wacht even om te zien of ik nog iets toe wil voegen. Als hij ziet dat dit niet zo is, zegt hij: ‘Voedselschaarste, oorlogen, epidemieën; klonen kunnen het antwoord zijn. Genoeg van de juiste mensen, en er is een leger om vrede te behouden, om mensen in arme landen te helpen en om de regenwouden te beschermen. We kunnen aids, ebola en kanker uitbannen.’
Het is duidelijk. Hij heeft gekozen voor de discussie. Aan de andere kant van de liftdeur klinkt gestommel. Ze zijn bezig ons uit de lift te halen.‘Nergens aankomen, we hebben jullie er zo uit!’ roept de liftreparateur.
‘We zullen uitsterven, meneer Cummings, en het zal een prachtig gezicht zijn. De Eiffeltoren zal ooit in elkaar zakken en er zal geen mens zijn om het staal te horen breken.’
‘Je bent maar een kind!’ blaft hij. ‘Als je zo redeneert is alle vooruitgang voor niets geweest. Dan was het schaken niet uitgevonden, dan had jouw schaakgod nooit zijn opening bedacht.’
Buiten de lift wordt een koevoet in de opening gezet.
‘Aaron Nimzowitsch bedacht de Nimzo-Indische opening niet,’ antwoord ik. ‘Hij analyseerde hem slechts tot op het bot.’