illustratie bij Moskou door Brenda van Laarhoven

1.

In de reisgids staat dat je toeristen kunt herkennen aan hun glimlach. Op straat kruis ik alleen maar norse mensen die naar een punt in het oneindige staren.
Ik kan Russische vrouwen herkennen aan de panty’s die ze dragen. Ze kopen ze in een kleur die niet bij hun benen past; roze, bleek of synthetisch bruin.

2.

Aan de overkant van de brug staat een rij oude mensen voor de Christus Verlosserkerk. Met bussen zijn ze uit het hele land gekomen om een glimp van een relikwie op te vangen. Soms gaat de kerkdeur open en begint de rij mensen als een kolonie mieren te rennen. Hier en daar valt er eentje flauw, een bewaker grijpt in. Alle aanschuivende vrouwen hebben dezelfde soort sjaaltjes rond hun halzen geknoopt, ze knielen op dezelfde manier voor het altaar, kussen op hetzelfde tempo het glas van de gouden iconen.
Bij alle vrouwen die ik zie vraag ik me af wat ze van Lenin vinden. En van de Goelagkampen. Ze moeten toch iemand kennen die daar – of zijn ze zelf?

3.

Ik ontmoet een vrouw.
Zij spreekt geen Engels.
Ik spreek geen Russisch.
Ze gidst me in de vertrekken van Stanislavski: ze weet alles van de geborduurde dekens die over zijn bed zijn gedrapeerd. Aan het einde van de rondleiding laat ze me een speciale kamer zien die ze anders niet aan toeristen toont. Ik vraag haar hoe het komt dat ze hier zoveel van weet. De vrouw is trots en lacht. Ze zegt dat ze heel haar leven ingenieur was en dat ze onder andere de Protonraket bedacht. Na haar pensioen kwam ze hier terecht, haar vader was directeur van het Bolsjoi Ballet en als kind liep ze graag achter de schermen van het theater. Even denk ik dat de tolk liegt of dat de vrouw mij niet helemaal begrijpt.
Maar het is geen verzinsel. De volgende dag zie ik in het Kosmonautenmuseum een model van een kleine Protonraket uit 1965. Onderaan het bordje zoek ik haar naam. Alleen kan ik de Russische letters niet goed lezen.

4.

Je kan hier op de foto gaan met mensen die op Lenin of Stalin lijken. Of met een dikke man die verkleed is in een tsaar. Iedereen draagt kostuums: het meisje dat limonade verkoopt heeft een rood pakje aan, de jongen die met schepijs rondgaat lijkt op een matroos. Eén keer denk ik dat de soldaat die onderaan de roltrap van het metrostation staat, verkleed is. Maar in Moskou houdt iedereen zijn uniform aan zo lang als ie wil – zo weten de mensen tenminste met wie ze te maken hebben.

5.

Ik eet een hamburger onder een standbeeld van Peter de Grote. Overal lopen mensen met bruine zakjes, plastic bekers en servetten. Ik kijk naar boven en zie de grote neus van Peter De Grote. Hij weet natuurlijk niet wat McDonalds is. Hij weet ook niet wat communisme is. Alles wat na 1725 gebeurde is hem vreemd. Ik zit op een bank, eet een hamburger en voel me schuldig tegenover alle Russen die hier nooit een cheeseburger konden eten. Op mijn broek zit een vlek ketchup.

6.

Ik schuif een halfuur onder een paraplu aan om het mausoleum te mogen betreden. In de rij voor mij staan twee vrouwen die overal foto’s van maken. Voor we binnen mogen, worden onze rugzakken gecontroleerd op bommen. De vrouwen voor me maken selfies voor het donkerrode granieten gebouw. In de hal staat een geel bordje met zwarte letters: caution, wet floor. Ik knik naar de jonge bewakers en ga de trap af naar de tombe. Achter mij glijdt er bijna iemand uit. In het midden van de ruimte ligt Lenin in een glazen kist opgebaard zoals Sneeuwwitje. Het moet een wassen beeld zijn, ook al staat er in mijn reisgids dat het lijk iedere week wordt gebleekt en dat het 13 miljoen roebel per jaar kost om het in leven te houden. Voor mij steekt iemand zijn handen in zijn zakken. Dat is niet eervol; een bewaker wijst hem daarop. Buiten liggen plastic rode rozen op graven van sovjetleiders. Ik blijf langer staan bij de voorloper van Joeri Gagarin.

7.

Ik drink citroenthee uit de automaat van de luchthaven in Moskou. Zo meteen haal ik een uur tijd in. In mijn broekzak zit zestien roebel. In mijn portefeuille een kopeke. Maar wat begin je met een kopeke? Ik was zo trots dat ik twee pruimen kocht op straat, alsof ik geïntegreerd was.