Les vieux

Ze kraken uit hun voegen, praten met oude woorden,
kijken in de schaduw langs de schapen het verleden in.

Ze verleggen laatste stenen,
fotograferen met trillende wimpers strepen licht, stippen het onvervulde aan.
Scanderen de stilte alsof de wereld nog niet bestaat

en rusten even uit, tussen bomen en engelen,
op de huid van hun aarde.

Wanneer het land samensmelt met de zon
keren ze terug, als zalmen naar hun warme bad.
Het net vist naast hen, klaar om in te grijpen.


Rimpels

Ze opent de deur, de straat staat in haar ogen.
Haar rimpels, oud behang onder een laag verf.

Ze stut een leeg huis. Ik sta stil,
zie hoe de wereld om ons heen beweegt.

Wanneer ze lacht trekt warmte in onze vezels.
Zij ziet kleuren die er niet zijn, een vierkant zonlicht op tegels.

Tot alles mistig wordt, weggegomd als een mislukte kindertekening.
Ik haal beschaamd de kauwgom van mijn schoenzool

en vraag mij af in welke vrouw ik leef.


Korst

Op de begrafenis ken ik alleen de dode
Ik kijk alsof ik een oude vriend tegenkom,

spreek hem aan met honderd monden.
Taal is het speelgoed dat ik ken,
maar hij zwijgt.

Langs het hek van het kerkhof verheffen zich bomen,
staande bliksemschichten.

Verderop wijst de kerktoren met
een genadeloze vinger naar de hemel,
staren huizen stom uit hun ramen.

Maar hier legt weemoed een korst om me heen,
belemmert elke beweging.