
Hector was wat je noemt een wonderkind. Hij kwam ter wereld op een oud gerafeld tapijt op de vloer van een benauwde zolder, niet lang na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Hij huilde nauwelijks, wat zijn ouders zorgen baarde. Hij werd aan allerlei testen onderworpen; er werd in hem geprikt als in een speldenkussen. Hector deed niet aan eerste woordjes, wel aan eerste zinnen: ‘Wat bepaalt of het hagelt of dat het sneeuwt?’ Toen hij drie jaar oud was, las hij de Ilias in de oorspronkelijke taal. Op zijn vijfde schilderde hij een nagenoeg perfecte replica van De Sterrennacht. Er werd er een IQ gemeten van driehonderd, wat bijna twee keer zo hoog als dat van Einstein.
Op zijn tiende begon Hector in de oude schuur in de tuin een kunstproject: een kamer waarvan hij de muren en het plafond zo zwart verfde als de nacht. Midden in de kamer hingen duizenden lichtjes die gloeiden als sterren. Het was er zo stil dat je je eigen hartslag kon horen. Je vergat er de tijd. Mensen kwamen vanuit het hele land om het te bewonderen. De krantenkoppen logen er niet om: het was alsof je in een stukje paradijs was beland.
Hectors hersenen draaiden overuren, zijn gedachtentrein stond nooit stil. Op zijn twaalfde zat hij in de badkuip en sneed hij zijn polsen door. Het stopte de trein voor heel even, en dat was genoeg. Zijn ouders hadden pas door dat er iets mis was toen bloed onder de badkamerdeur sijpelde en de vloerbedekking in trok. Zo had het in de plaatselijke krant gestaan. De buurvrouw stopte een kaartje in de bus met twee woorden: koud water. Later in het ziekenhuis herinnerde Hector zich er niet veel meer van. De dokter wees naar een ijzeren staafje ter grootte van een potlood, dat op een koud schaaltje lag te wachten. ‘Je voelt er bijna niets van, een prikje net boven je oog, en dan is het klaar.’
Na de operatie was alles anders. Hectors kunstproject werd officieel gesloten. Er stonden geen journalisten meer in de voortuin, er flitsten geen camera’s meer. Je zou bijna zeggen dat ze een normaal gezin waren, maar toen Hector uit de auto stapte met verband om zijn hoofd, werden gordijnen in de straat haastig dichtgeschoven.
Hector vergat sinds de operatie steeds vaker dingen. Zijn ouders moesten iets lang-za-mer praten en langer wachten op antwoord. Hij ging nu naar een andere school in een wit busje dat speciaal voor hem naar zijn huis reed. Als hij ’s avonds in bed naar het plafond lag te staren kon hij zijn moeder horen snikken, maar hij snapte niet waarom.
De buurvrouw van het kaartje kreeg een beroerte. De ambulance die van het huis wegreed had geen sirene aan, de hele straat wist al hoe de vlag erbij hing.
Een week later kwam een nieuw gezin in het huis naast hen wonen. Het buurmeisje was even oud als Hector. Ze gluurde naar hem door het gat in de heg die hun tuinen scheidde. Haar naam was Liesbet, zonder h. Haar spierwitte haar was tegen haar schedel vastgeklemd met oneindig veel gekleurde speldjes. Zelfs als het niet muisstil was hoorde je haar zachtjes ademhalen.
Op de woensdagmiddag kwam ze vaak bij hen eten. Ze at vier boterhammen met hagelslag, waarna ze de hagelslagjes die op het bord waren overgebleven aan haar wijsvinger plakte en ze een voor een in haar mond stopte. Hectors moeder observeerde dit met grote verbazing en schoof de ijzeren broodtrommel over tafel toen Liesbet om een vijfde boterham vroeg.
‘Een hotel heeft oneindige kamers,’ zei Hector plotseling, en toen een hele tijd niets meer.
‘En?’ zei Liesbet.
‘Het is een wiskundig raadsel,’ zei Hectors moeder. ‘Och, ik weet niet meer wat de oplossing is.’
Hector maakte zwijgend figuurtjes van hagelslag op het tafelkleed.
‘Maar hoe gaat het verder?’ vroeg Liesbet. Het bleef een tijdje stil op het zware getik van opa’s klok na.
‘Sorry, Liesbet,’ zei zijn moeder. ‘Hector is een beetje moe.’
Liesbet ging naar huis. In de zomer die daarop volgde speelden ze bordspelletjes, ook al ging dat soms moeizaam. Op een dag zei Liesbet: ‘Wat is die schuur in jullie tuin?’
‘Dat is geen schuur,’ zei Hector. ‘Wil je het zien?’
Dat wilde Liesbet maar al te graag. Hector opende de deur. Ze stapte zonder aarzelen over de drempel, alsof de kamer een magische aantrekkingskracht op haar had. Hector zei: ‘Ik kom je zo halen.’
Hector was zo vergeetachtig geworden en zo snel afgeleid. Toen hij die avond aan tafel zat en er auto’s met zwaailichten voor de deur van de buren stonden, wist hij dat hij iets vergeten was. Ergens diep achter in zijn hoofd, maar hij kon er net niet bij. Zelfs toen de vader van Liesbet hem vastgreep en door elkaar schudde, en er een spuugdruppel op Hectors wang landde. ‘Wat heb je met mijn dochter gedaan?’
Ze zochten lang naar Liesbet, tot op de dag van vandaag. Hector kon er niets aan doen. Het landschap in zijn hoofd was te klein geworden.