De vraag over de kip en het ei is voor Tijdschrift Ei heel wat makkelijker op te lossen dan in de allesomvattende realiteit. Jasper de Bruin is zowel kip als ei van ons tijdschrift, met een hanige rol voor Rick Veenboer. In 2009 waren zij collega’s bij The American Book Center en vatten ze het idee op om een tijdschrift te beginnen. Ze wilden een eigenwijs blad vol beeldende kunst, literatuur en illustraties. Een spannend, papieren tijdschrift: een beetje vreemd, niet te gelikt en met ontregelende bijdragen. Een jaar lang werkte Rick aan de teksten en Jasper aan het beeld voor het proefnummer.
Lees hier meer over de geschiedenis van ons tijdschrift, want inmiddels zijn we vele jaren verder en is Ei #50 een feit. Dit lustrum vieren we met een favorietennummer en hoe beter te beginnen dan met een interview met oprichter Jasper de Bruin, afgenomen door hoofdredacteur Marieke de Groot. Een interview over het begin en de doelstellingen van Tijdschrift Ei, Jaspers favoriete bijdrage, over dat een vers kippenei echt naar poep ruikt en dat dat eigenlijk helemaal niet gek is. Maar ook een gesprek over de confirmatiedrang in ons huidig tijdsgewricht en hoe dat doorwerkt in de kunst. En over hoe Ei probeert bij te dragen aan het keren van dat tij door jonge makers een platform te geven en schoonheid te verspreiden.
Hoe is Ei begonnen?
Rick en ik hadden allebei het gevoel dat er iets ontbrak in het aanbod van tijdschriften. De vormgeving van literaire- en kunsttijdschriften leek altijd ondergeschikt aan de inhoud, daarnaast was er weinig kruisbestuiving tussen disciplines, weinig kunst in een literair tijdschrift bijvoorbeeld. Wij wilden een tijdschrift maken voor en door ‘outsiders’.
En heb je het idee dat dat is gelukt?
Ja en nee. We wilden graag verschillende kunstdisciplines aan elkaar verbinden, de illustraties bij de teksten zijn hier het beste voorbeeld van. Dat is ook iets wat van het begin af aan erg goed is gegaan. Het is hard werken, want alles – van bijdragen tot de redactie – is vrijwillig. Zeker bij illustraties die bij al bestaande teksten worden gemaakt, vraag je dan best wel wat van een kunstenaar, maar iedereen is vrijwel altijd enthousiast.
Ergens wilden we heel graag de Nederlandse New Yorker zijn, of in elk geval wilden we net zulke sterke illustraties. Een Joost Swarte-achtige degelijkheid.
Wat daaraan heel duidelijk niet is gelukt, zijn de journalistieke en essayistische bijdragen. Dat we, zeker voor de teksten, met beginnende makers zouden werken, was al van het begin af duidelijk. Maar in non-fictie bleek dat lastig, daarvoor waren de onderwerpen te moeilijk, waren ook wíj te kritisch. Dat we de non-fictie al vrij snel hebben laten vallen is ook de reden dat Rick zich na drie nummers heeft teruggetrokken.
Ben je ondanks hoe dit is gelopen trots op wat Ei nu is?
Ja, zeker. Het is soms alleen een beetje zuur dat er na Ei een aantal andere digitale en papieren tijdschriften startten met eenzelfde soort uitgangspunten. Zoals mooie vormgeving en het belang van illustraties. En dat die bladen al snel op een meer professionele boot zaten dan Ei ooit heeft bevaren.
Hoe komt dat denk je?
Rick en ik hebben bij het ontwikkelen van het idee nooit echt naar de praktische kant gekeken – dat was ook een van de redenen dat we pas later ontdekten dat digitaal de enige mogelijkheid was. Aan het eerste nummer – het testnummer – hebben Rick en ik een jaar gewerkt. Dit was een papieren nummer, maar al snel bleek digitaal geschikter. Het was makkelijker of eigenlijk gewoon wél te financieren én het bood de mogelijkheid bijvoorbeeld ook audio en vooral film toe te kunnen voegen. We waren dus bij het oprichten nog helemaal niet af; we hadden samen ook niet echt het overzicht, Rick deed tekst en ik beeld, maar we waren allebei geen hoofdredacteur. Daarom kwam Frank Bloem erbij en werd Ei zoals het nu ongeveer is geboren; digitaal, met nummers rond een thema. De eerste nummers waren meer een proeftuin, waarin we van alles probeerden. Ei werd al snel net zo ‘Rietvelderig’ [Jasper en Frank studeerden aan de Rietveld Academie, MdG] als wij – zijn makers.
Voor Ei #50 heeft de redactie en het bestuur [waar Jasper deel van uit maakt, MdG] een favoriete bijdrage gekozen. Een van die favorieten was Joubert Pignon. Waarom vind je hem een goede keuze?
‘Rietvelderig’ noemde ik Ei net al. Daaronder versta ik: academisch maar experimenteel. Of beter: ambachtelijk maar risicovol. Experimenteel is al snel ‘doet maar wat’: dat is absoluut niet de bedoeling. Maar enkel ambachtelijk is niet vernieuwend, er is ook durf en brutaliteit nodig. Joubert weet duidelijk goed wat hij doet, in zijn zeer korte verhalen wordt niets aan het toeval overgelaten en desondanks komen ze over als volslagen gestoord en niksig. Ze zitten vol rake observaties en absurdisme. Het zijn een soort cartoons zonder beeld. Zijn bijdrage met geweldige illustraties was voor mij een perfect voorbeeld van hoe ik Ei had bedacht te zijn. Ik vind het trouwens heel raar dat Pignon niet een veel groter publiek heeft. De tijd is er misschien ook niet naar, ik denk dat hij in de jaren zestig/zeventig in het rijtje bekende Nederlandse schrijvers zou zitten.
Joubert Pignon stond in Ei #7. Denk je dat hij nog in het huidige Tijdschrift Ei past?
Ja, zeker wel. Al vind ik Ei wel wat liever geworden. Maar dat past ook bij de tijd. Het tijdsgewricht wordt gevormd door confirmatiedrang. Alles en iedereen is lief, want men wil meedoen. Het is een onzekere tijd, er is veel angst. In de politiek en in menselijke verhoudingen, maar ook in de kunsten. De politiek en maatschappij hebben natuurlijk direct invloed op kunst, maar er is ook steeds minder geld en ruimte voor kunst. We leven in een risicomijdende samenleving. Ik vind dat een kwalijke ontwikkeling, zeker. Het is typisch dat iemand als Saskia Noort, die telkens hetzelfde doet, een van de meest bekende schrijvers is.
Ik bedoel niet dat Ei met zijn teksten volledig meegaat in die trend hoor, gelukkig niet, maar het is wel wat liever en braver. Er is ook gewoon minder mogelijk waarschijnlijk. Maar een Morgan Knibbe van de letteren zou ik wel graag zien.
Wie?
Morgan Knibbe, een jonge documentairemaker die op zijn eigen manier verhalen verteld, brutaal-geëngageerd. Hij maakte onlangs Those who feel the fire burning….
O, die, ja prachtig!
Ja, prachtig én actueel en spannend en experimenteel. Die mix mis ik in de letteren een beetje.
- Those who feel the fire burning is een documentaire met fictie-elementen over het vluchtelingenprobleem. De film toont zowel de vlucht over zee, als de apathie, de angst, het verlies, het belang van vriendschap en familie en dat met uit het gevaarlijke land van herkomst zijn, het gevaar nog lang niet is geweken. Vaak is Europa zélf het gevaar. –
En wat mis je in beeld?
Design en conceptueel denken zijn veel te ver doorgedrongen in de beeldende kunst. Gelukkig doet Ei hier niet echt aan mee. Ik zie bij elk nummer meesterschap in het hip-grafisch werk. Kijk, Ei is natuurlijk niet alleen een proeftuin en podium voor de makers, maar ook een ontwikkelplek voor de redacteuren. Door de beperkte middelen komen we meestal uit bij nog niet eerder gepubliceerd, maar al wel bestaand beeld. [Dit geldt voor de autonome bijdrages, de illustraties en strips worden wel speciaal voor Ei gemaakt, MdG.] De beeldredacteur selecteert dus uit het enorme aanbod en stelt vervolgens, na overleg met de redactie, een serie samen. Ik probeerde nieuwe beeldredacteurs altijd uit te leggen dat ik graag dingen in Ei zag die geen tekst en uitleg nodig hebben, maar voor zichzelf spreken. Ik zie dat vaak nog terug nu en daar ben ik heel bij mee. Volgens mij worden er dus goeie beeldredacteurs gekweekt bij Ei.
Wat vind je dan van de illustraties in Ei?
Ik zie bij ieder nummer wel een meesterlijke illustratie. Volgens mij zitten we in een bloeiperiode van Nederlandse en Vlaamse illustrators, het niveau is hoog. Ei liep daar zeker in voor, nog steeds eigenlijk.
Dus al met al ben je eigenlijk best wel blij met wat je toen hebt opgezet?
Ja.
Kun je een herinnering met ons delen?
Ik herinner me vooral het gekkenwerk, de race tegen de klok, de hoeveelheid werk die telkens terugkeert en altijd te veel is om het vrijwillig te doen en waaruit dan toch weer een nieuwe nummer verschijnt. Dat we #50 gehaald hebben is dus een godswonder.
Maaike [Bergstra; red.] heeft potentie en realiteit echt verbonden. Tijdens haar hoofdredacteurschap leek het allemaal in wat rustiger vaarwater te komen. Toen het eindelijk redactioneel en productioneel goed liep, crashte de site en moest die helemaal opnieuw worden gebouwd. Nu draait Ei al een jaartje stabiel, en verschijnen er elke maand weer volle nummers, wat enorm veel werk is. Maar die regelmaat moet onderhouden worden en er moet worden uitgebreid. Doordat we nu een stichting zijn kan dat, maar ook dat kost werk, zowel de uitvoering als het onderzoek ernaar.
Ik houd me al een tijd afzijdig, om me op mijn filmwerk te concentreren, ik help nog wel bij de stichting. Als ik het weer hoor, bij een vergadering, dan denk ik: het is nog steeds gekkenwerk. Maar ja, Ei bestaat ook gewoon nog, tegen al mijn verwachtingen in. Sterker zelfs: we zijn dus bij fucking nummer 50