Mayday! Mayday!

De vogels zingen zelfs ’s nachts nu. Het hele halfrond beeft van lust en roekeloze liefde. Je hoort de lente schreeuwen: ‘Niet denken nu maar leven! Er zijn zolang dat kan!’
Zolang de kraaien zwijgzaam broeden, zolang de jonge najaarsstormen ergens ver op zee met hun krachten leren spelen, is er weinig aan de hand. Maar soms ben ik ineens zo bang.
Soms wilde ik dat je niet zo van me zou houden, niet zo overvloedig, niet meer zo pijnlijk bewust. Alleen nog losjes, vluchtig, als in een spel dat straks weer afgelopen is. Alleen nog terloops je blik, je hand, een kus.

Ik slaap als een hert, licht en schrikachtig. Als je ’s nachts uit bed moet, word ik wakker, luister en houd mijn hart vast. Ik probeer me te concentreren op geluiden van buiten: het waarschuwende gakken van de grauwe ganzen, het dreigende geschreeuw van ruziënde dronken kerels of het razen van een auto over de dijk. Maar alles wordt overstemd door het onzekere, slaapdronken schuifelen van jouw blote voeten op de trap.
Ooit waren onze nachten zorgeloos, vol explosieve liefde. De zorgeloze liefde die nu bezorgde liefde is.
Als je weer slaapt, streel ik voorzichtig je wang, die koel en gevoelloos is als de nacht.
Ik weet: dit is een oefening voor later.

Om drie uur ’s nachts maak je me wakker omdat je de uil hebt horen roepen. Ik kus je en mijn arm glijdt onder je hoofd. Samen luisteren we naar het gedempte geblaf van ons dromende hondje, een verre scooter met onbekende bestemming, het onophoudelijke roepen van de jonge meerkoet in de haven en de stemmen in onze hoofden.
Als de uil blijft zwijgen, verdwaal jij in je slaap en ik in mijn gedachten.

Niet dat ik veel met vroeger heb, maar ’s nachts, als ik niet kan slapen, denk ik aan dingen die me spijten. Ze varen als Vikingschepen aan me voorbij, stil, kolossaal en onaantastbaar. Ze dragen zachte namen als Poes en Kus en verdwijnen uiteindelijk in de mist van de morgen. Met in het ruim mijn schulden, mijn gif, hermetisch verpakt in vaten van berouw. Onzichtbaar voor haar, die me zojuist nog wakker maakte omdat ze de uil had horen roepen.

Als je ooit te moe wordt en wilt gaan slapen, zal ik met je mee naar boven gaan. Dan kleden we ons uit en gaan we naast elkaar in bed liggen, zoals we duizenden keren hebben gedaan. Ik hoop dat we die nacht tegelijkertijd in slaap zullen vallen, maar erg waarschijnlijk is dat niet.
Maak je niet ongerust.
Ik zal niet gaan slapen voordat jij slaapt. Ik zal je niet alleen laten met je nachtgedachten, met je spijt misschien of je verdriet. Ik zal wachten in het donker totdat je slaapt.
In gedachten zo stil als vallende sneeuw zal ik voelen hoe warm jouw handen waren, en hoe koud soms, ik zal je ogen zien lachen, je rode krullen zien bewegen in de wind.
Dat zal het wachten zachter maken.