Vleesjas
Het slagschip in je borst is stuk.
Het leven komt door buisjes bij je binnen.
Als een versleten Zwitsers uurwerk
tikt je lijf de laatste dagen weg.
Je bent al weg achter je ogen:
je sloop vannacht vast uit je huid,
en nu: een vleesjas ligt de laatste
dagen voor de zomer uit.
De rot die zich een weg naar buiten vrat.
Hoe je de tijd bevocht met blote handen:
je raakte moe, verbeten, afgemat.
Nu lig je in een bed met wieltjes en
wacht je tot je uit dit leven wordt gereden.
Nog even voor het donker aan je spijlen trekt –
nog even, en je bed geeft mee.
Ik ken een man die zegt dat hij de wereld kan sorteren
Ik ken een man die zegt dat hij de wereld kan sorteren.
‘De bomen schuif ik bij de bossen. De vissen
horen bij het water. De wolken mogen bij de lucht.
De vogels, die zijn ingewikkeld. Ze leven in de lucht,
maar dat doet toch iedereen? In een boom bouwen
ze nesten. Horen vogels bij de bomen?’
De man is even stil.
‘Nee, want bomen horen bij de bossen. Vogels,’
zegt hij na een tijdje, ‘horen bij hun vleugels.’
Ik vraag hem over de mensen.
Waar horen de mensen bij?
‘Dat is niet moeilijk,’ zegt de man.
‘Mensen horen nergens bij, al denken
ze van wel. Een bos kan niet zonder de bomen,
het water kan niet zonder vis, de lucht kan niet
zonder de wolken, de vogel kan niet zonder vleugels
en dat alles andersom.
Bij ons is het niet andersom. Maar dat is niet erg,’
zegt hij. ‘Hadden de bomen, bossen, vissen,
vogels dit ooit zelf kunnen bedenken?’

Ruimtevaarder
Meester Frank, ik voel dat ik een ruimtevaarder ben
– Kommil Foo
Je stampt met grotemensenstappen door het huis
en slaat de deur dicht met een klap – je bent het zat.
Alles wat je thuis niet mag, het gras dat groener bij
je vriendjes groeit, dat jíj zo vroeg al slapen moet:
het is maar goed dat je in het geheim een ruimtevaarder
bent en alle sterren en planeten van het universum kent.
Je pakt je koffer in met alles wat je nodig hebt:
een schone onderbroek, je tandenborstel en wat snoep.
Zo ben je klaar voor het vertrek, stapt in je astronautenbed
en wenst je knuffelbeer een goede vlucht –
zo vlieg je naar de maan en nooit meer terug.
Houden, geven
Ik heb ‘ik hou van jou’ gezegd.
Drieëndertig restaurants, duizend zoenen,
één jaar later: het bed is net zo groot als toen.
Maar nu: het is zo koud tussen ons in.
De kat is vooralsnog de laatste kans op een gezin –
die kotst ook op schone lakens.
Als ik op een dag vertrek: hou de kat.
De vacht plooit naar de vormen van je hand.
Met mijn lippen moet ik verder leren leven:
die staan voor altijd naar je mond.
Hou daarom mijn hemden maar:
de onderkanten kreuken in de contouren van je kont.
Hou ook het bed: het draagt de zachte sporen
van je lichaam, als een wit en donzig graf.
Ik wil niets houden, maar iets terug:
de woorden die ik je ooit gaf.
