
In de simulator ‘Life takes all’
1
Men neme het geduld
van computers, het grijsbruin van een maartse plek
waar storm, nog zuiver, de stad in vloeit.
Men zegge amen tegen musea
voor maansteen en vlinders, verlegge de grens
naar het forensisch knippen in wat bleek
herrezen, lezen van het bloedbevolkte
ingewand, de ingedroogde ziel.
Het landschap is een aquarel, een spiegel
als een wieg waar jonge dromers
voor het eerst zichzelf zien
stilte voor de zon.
2
We wissen ons ras en ons geslacht, verlaten discreet
per ommegaande de planeet, bereiden ons kind
de aarde op het eind der tijden voor.
Let wel: dit is een studie van het geologisch
versus menselijk geweld. Hyperrealistisch dringt het
tot de doeken door: gemaquilleerde continenten, oceanen
vol verlangen buitenaards getreden fenomeen te zijn.
We schepen in, laten de ziel van uitgestorven dieren los
in de ruïnes van de hemel, betrekken een godenberg
op de aanpalende planeten, vervolmaken de kunst
(met voeten van leem) vanuit de leegte te leven.
Niets meer dan een ‘foetusshow’ of toch iets wat ons aanvult?
Ze zweven als geweckte vruchten in kristallen capsules
toverwater, etiketten met een zweem van babynamen.
Buiten spelen tijdgenoten onder hemelen van glas.
Ze noemen dit ‘plastisch de geest verbeelden’.
Een ‘organische strofe tot metrum creëren’.
Een ‘zwellende ambitie van vorm bespelen’.
De driftgedachte kringloopt in zichzelf, geborgd
(met galgenhumor) in een schunnige mystiek
de huid als deken om het vlees geslagen.
Maar het publiek wil meer, zoekt in de diepte
wat het aanvult, pluist, in een roes van fenol,
de net niet ontsnapte ziel uit als een uilenbal.
Hologram
De lachband loopt warm, de stem verwaait
over de grens, een kale draaikolk van zand
op de broeierige schuimkop van het land.
Hybride fabeldier dat ons de kop vertrapt.
Dit, ongeveer, is mijn decor.
Onguur, onstuimig kijk ik weids
het kleurvlak uit, hier ben ik op mijn best
kwakzalvers hebben mij gemest
tot ketter in een hemels zielenrijk, mijn priesteres
heeft in haar coma een fantoom gebaard, aanbidders
van heinde en verre voeren het vuur, offeren draken
half god, half heidense gebaren.
En hij, de mens van alledag, ziet in zijn laatste flits
zijn liefde lachen naar de man die hem alras vervangt, langszij
het ondoorzichtig dekschild van zijn zwanenzang ontsnapt
hij, heelhuids hologram, richting mijn paradijs.
Daar zwerft zijn geest nog wat
en even sterfelijk als scheppend vang ik hem
met mijn gezicht, schenk hem mijn dromen
geworteld in verveeld vereeuwigd licht.
De derde wereld als augmented reality
1
Zet je helm op en bezie de aarde als een toverbol
Geef de dictator een gezicht, neem bedelaars hun handen af.
Gun mannen in de straat een scherf, voldoende glas
om feminiene zonnen te besnijden.
Draag zorg voor vlekkeloze herbewapening
van deze stad, verstop wat olie in de grond, hang
droomballonnen vol beloften aan de hemel
boven de verdorde sloppen.
Hier ligt de taak de inboorling
vertrouwd te maken met verhalen
van ijsdood en omgewaaide eiken
in productiewoud, hem in te lijven
bij het wereldwijde web van ons bezit
hem ons te leren helpen kleur voor kleur
de toekomst te voorspellen, diep het hart
te raken met de scherven van een aardse toverbol.
2
Gehoorzaam naaien de melaatse handen aan het uniform
in het vervloekte atelier is het zo stil als op de bodem
van de zee. De zwartste ogen doemen op in stoom.
De imperfecte aarde opent zich. Een lift
voert ons krakend naar massa’s onzichtbaar land
de ongekende bodemkant, wortels voor dromen
onder de woekerende oersteen van de stad.
Elders, in de intieme zones,
wordt het leven gevierd, spoelen maagdelijke tieners
de smaak wan westers zaad weg
met orthodoxe champagne.
‘Voor mijn clan,’ roept de chief vanaf zijn vuilnisbelt,
‘ben ik bereid te vechten, voor mijn familie te sterven,
voor mijn gezin te doden.’
Zijn stem is het antwoord van zijn goden
op de storm uit de open riolen.
Nagedachtenis aan onze Heldere Leider
Hij was het licht
waarin het leven kiemde. Wij offerden
hem onze eerstgeborenen, namen
zonnefoto’s van zijn geestesoog.
Hij leefde, verfilmde de aarde, dronk
uit de schedels der verslagenen, nu
klinkt diezelfde ‘hij’ vertroebeld
wist dezelfde zon zijn foto’s uit.
Onze stilte zal nu doorgaan voor gebed
smokkelt wat lachgas voor de goden mee.
Binnen de lijst wordt het leger nu zelfs het laatste
beeld verbleekt is en hij in zichzelf verdween.
Er zijn, meer niet, luidt het besluit.
Tussen de regels hoor je nog zijn stem
sprekend met de tongen van de sterren
zodra hij praat in zijn eeuwige slaap.
Wij hebben hem met eerbied gezalfd,
onthaard en gewassen; beschilderd in de kleuren
van onze gemeenschap, behoedzaam woorden
van liefde geschreven op zijn wolken.