stock illustratie bij tekst Maaike Bergstra


Op een zondagavond struikelt Arthur direct na het openen van de voordeur over een onbekend paar laarzen. Hij vangt zichzelf op, maar zijn stick geeft een schelle tik tegen de muur. In het stucwerk komt een donkergrijze deuk. Arthur wrijft over zijn pijnlijke vingers en bekijkt de aanstichters van het kwaad: twee afgedragen rood met gele cowboylaarzen met grove paarse stiksels. Ze is dus aangekomen.
Hij zet de laarzen uit de loop en zijn nieuwe kunstgrasschoenen ernaast. Zijn zeiljas hangt hij naast een zwart bontjasje. Er hangt kou in de hal. Hij bekijkt de vorm die zijn voeten hebben in zijn donkerblauwe sokken. Met zijn grote teen beschrijft hij een rondje op de vloer, om een van de knoesten in het hout. Dan begint hij, met al zijn spieren aangespannen, geluidloos door de lange gang te lopen, die als een tunnel van de voordeur door het hele huis naar de badkamer leidt.
Vanuit de kamer van Thijs, die zij voor een maand huurt, valt een streep licht op de vloer. Haar stem vult het huis. Is die klap van zijn stick haar niet opgevallen? Ter hoogte van de huiskamer kan hij haar verstaan: ‘Het is hier echt ongelooflijk schoon. En die tafel die hij zelf heeft gemaakt is geweldig.’
Arthurs hartslag gaat omhoog. Ze neemt de tijd om uitbundig om haar gesprekspartner te lachen en verandert van onderwerp. Als hij de openstaande deur passeert op weg naar de badkamer houdt hij zijn adem in. Hij drukt zijn boventanden in zijn onderlip bij het dichtdraaien van het slot. Hij verbeeldt zich dat hij een driloefening met goed gevolg heeft afgesloten, maar hij weet dat het nu pas begint.
Voorzichtig klapt hij de bril omhoog en laat hem tegen de stortbak rusten. Hij heeft wel eens gehoord dat je uit het toilet kunt drinken, maar je geschut in het water hangen, dat is waarschijnlijk toch niet hygiënisch. Het beste is de afstand tussen hem en het water zo klein mogelijk te maken. Hij zakt op zijn knieën voor het toilet, maar dat is niet prettig. Dan besluit hij vooruit op de pot te gaan zitten met een zo hol mogelijke rug. Om dat goed te kunnen doen moet hij eerst een been uit een broekspijp halen. De stortbak omarmend laat hij, zijn ogen stijf dichtgeklemd, het vocht zo traag als hij kan in delen uit zijn blaas lopen. Gelukkig heeft hij het bij twee bier gehouden.

De stortbak omarmend laat hij het vocht zo traag als hij kan in delen uit zijn blaas lopen.

Terwijl hij zijn broek dichtknoopt kijkt hij naar het ding waar de toiletborstel in staat. Dat kan best als beker gebruikt worden. Hij plaatst het ding tegen de kraan en laat het water langs de rand lopen om het te vullen. Hij giet het met veel geduld leeg in de wc. Dit herhaalt hij tot het water in de pot er helder uitziet. Dan zet hij het ding en de borstel terug op hun plek. Net zo stil als vlug klapt hij de bril weer naar beneden.
Hij wil zijn mond spoelen met water en tandpasta, maar bedenkt zich net op tijd. Die kraan is nu natuurlijk smerig. Misschien moet hij het poetsen laten zitten? Of hij kan zijn borstel en de tandpasta meenemen. Op zijn kamer staat nog wel een glas water naast zijn bed. Maar als ze dan de badkamer in komt, ziet ze dat zijn tandenborstel weg is.
Hij laat zijn ogen over het plankje gaan dat hij de dag daarvoor heeft leeggemaakt. Er staat een toillettas met bloemen en er zijn allerlei potjes, flacons en tubes op uitgestald. Een lila föhn, curl mousse, haarlak, conditioner voor krullend haar, kokoswax. Ze is toch niet zwart? Dat had Thijs hem niet verteld. Zou hij dat aan haar stem niet horen? Ze heeft in ieder geval krullen. Amandelhuidolie, dagcrème, zo’n tang om je wimpers in te krullen, twee soorten mascara, wattenschijfjes, er ligt ook een gebruikte, en een parfum van Gucci. Hij wil het gebruikte wattenschijfje weggooien maar houdt zich in. Hij pakt de wimperkruller, knipt er een paar keer mee om het mechaniek te bestuderen en probeert met behulp van de spiegel zijn wimpers te pakken te krijgen. Hij hoort haar gillen en trekt er van schrik een paar wimpers uit. Geërgerd legt hij het ding terug waar het lag en veegt de haartjes in het gootsteenputje.
Hij moet de deur met alle concentratie die hij kan opbrengen achter zich sluiten, twee keer zelfs, want de eerste keer vergeet hij het licht uit te doen. Net als hij zich naar de gang draait hoort hij haar het gesprek beëindigen. Zijn mond wordt in een klap droog. Het zijn maar twee stappen naar haar kamerdeur. Ze zal hem versteend in de gang aantreffen. Hij hoort het schuiven van haar stoel. Om te voorkomen dat zijn houding vreemd is als hij haar een hand moet geven, recht hij zijn rug iets. Ze draagt een koptelefoon en haar krullen zijn gebleekt. Ze sluit de deur zonder hem te zien. Hij spert zijn ogen en mond wijd open van opluchting, een stomme overwinningskreet.

*

Die nacht droomt Arthur over Thijs. Hij drijft in zijn zweet en raakt steeds verder verstrikt in het zwarte overtrek dat aan een kant is losgeraakt. De kussens liggen als plompe boeien naast zijn bed dat als een eiland in de grote en, op een bureau en een kleine vakkenkast na, lege kamer staat.
Hij weet dat hij droomt, zo’n droom is het, en ook in de droom heeft hij het warm. Gespannen zit hij in een nauwe ruimte en draagt hij oorbeschermers die als zachte handen zijn hoofd strak omklemmen. Een hoge ruis en een zacht kloppen is het enige dat hij hoort. Dat, en het stroeve piepen van zijn kraakbeen als hij zijn nek beweegt. Hij bevindt zich in de toren van een tank. Thijs zegt iets tegen hem en beweegt daarbij overdreven met zijn tong en lippen. Arthur verstaat geen woord. Toch knikt hij en direct verschijnt er een glimlach op het gezicht van zijn huisgenoot. Thijs knijpt hem even in zijn been. Hun knieën raken elkaar, dat kan niet anders. Ook Thijs draagt gehoorbeschermers en hij heeft een bandana in zijn slordige haar geknoopt. Hij wrijft zweet en stof uit zijn ogen en aait zacht en teder over de korte stoppels op zijn kin. Daarbij kijkt hij ingespannen op twee kleine schermen en af en toe met een oog door een ronde kijker. Thijs stuurt, maar Arthur voelt en ziet ook op het scherm bevestigd, dat ze niet recht vooruit rijden. Ze dansen op een vloer van verbrokkeld asfalt. Thijs benut alle mogelijkheden van de tank om de geschutskoepel los te laten bewegen van de hyperkrachtige wagen met rupsbanden. Hij laat de vechtwagen alle richtingen uit rijden en zelfs op de plaats draaien, waarbij de toren en de rest van de tank tegen elkaar in gaan.
Arthur bedient de loop met een knuppel. Hij probeert Thijs zo goed mogelijk te volgen en het kanon in overeenstemming met de wagen te laten bewegen. Hij hoort niets anders dan zijn eigen speeksel als hij slikt, de hoge ruis, het zachte kloppen en af en toe het geluid van zijn kraakbeen. Dit is improviseren, denkt Arthur. Als ze op een uitgebrande auto stuiten, rijdt Thijs daar meer dan eens overheen. Arthur laat de loop vrij bewegen en merkt dat hij zingt. Hij voelt hoe de muziek in hem opkomt. Niet te stoppen en licht als de bubbels in een fles prik die geopend wordt net nadat hij is gevallen. Arthur is, tot zijn grote spijt, niet erg muzikaal maar zijn mond beweegt nu vanzelf en hij beseft dat hij een geniaal stuk componeert. Een briljant opus dat hij buiten deze droom nooit meer zal horen. Thijs heeft zelfs zijn oorbeschermers afgedaan om naar hem te luisteren en houdt nu voortdurend Arthur’s knie vast. De tank draait in het opwaaiende stof dat zilverachtig glinstert. Arthur zingt steeds harder en hoger tot de muziek de kleine ruimte zichtbaar lijkt te vullen. Hij begint te schieten. Grote, prachtig gevormde wolken puin ontstaan op de horizon. Thijs schaterlacht.
Dan zijn ze in een stad en zit er een derde persoon in de toren, die ruimer is dan daarnet. Thijs zit twee stoelen voor hem nu. Arthur heeft het gevoel dat hij zichzelf ruikt. Het is een sterke geur. Het moet de anderen ook opvallen.

Hij beseft dat hij een geniaal stuk componeert. Een briljant opus dat hij buiten deze droom nooit meer zal horen.

stock illustratie bij tekst Maaike Bergstra

Na de droom slaapt hij niet meer. Hij probeert zijn gedachten af te leiden van de steken in zijn blaas door zich de koppen van de ochtendkrant voor te stellen. Als hij zich begint te vervelen, maakt hij zijn bed geruisloos opnieuw op met de grijze set. Bijna valt hij weer in slaap, en dan hoort hij de deur van Thijs’ kamer opengaan. Hij kijkt naar de wekker op de grond. De brievenbus kleppert precies op tijd. Een meisje heeft waarschijnlijk wel een uur in de badkamer nodig, maar hij gaat de krant niet halen. Na vijf minuten komt ze uit de badkamer. Ze is twee minuten in de kamer van Thijs om daarna weer in de badkamer te verdwijnen. Ze heeft zesendertig minuten nodig om zich te douchen en op te maken. Hij hoort haar neuriën. Onbeschaamd vals. Ze trekt haar laarzen bij de deur aan en sloft terug naar de keuken. Bijna alles in de keuken is van hem. Thijs heeft alleen een mok met Barcelona er op.
Uiteindelijk klost ze nog een keer over de eiken vloer naar de kapstok en terug naar haar kamer om dan te vertrekken. Hij registreert hoe hij ligt: op zijn rug met zijn hoofd schuin ten opzichte van de rest van zijn lichaam. Het lijkt hem de houding van iemand die zich iets afvraagt. Dan staat hij op en loopt naar de badkamer. Onderweg ziet hij dat de krant niet op de mat ligt. In de badkamer duwt hij zijn boxershort naar beneden en spuit op de muur van de douche, met wisselende kracht en een paar korte tussenpozen. Er verspreidt zich een hooiachtige geur in de kleine ruimte. Hij wacht tot hij helemaal klaar is. De ruimte is nog vochtig van haar.
Zijn boxer en zijn hemd houdt hij aan terwijl hij het water lang over zich heen laat stromen. Hij laat het hard op zijn hoofd kletteren, wat een tintelend gevoel geeft. De koude kraan draait hij steeds verder dicht. Hij trekt zijn doorweekte slaapkleding uit, laat die in de douchebak vallen en buigt voorover om de straal op zijn schouders, rug en onderrug te voelen. Zijn huid kleurt rood waar het water hem raakt. Er is zoveel damp in de ruimte dat hij de tegels niet kan zien, zelfs niet die vlak voor zich. Hij blijft voorover staan totdat de druk in zijn hoofd hem teveel wordt. Dan richt hij zich op en draait de hete kraan ook dicht. Hij bijt op zijn lip en denkt aan zijn droom.

*

Ze is er nu twee dagen en hij heeft haar nog niet ontmoet. Opnieuw kreunt hij bij het aanzien van de krant op de keukentafel. Het is een rommelige hoop papier in plaats van een strak gevouwen stapel. En er staat weer wat op geschreven.
Hoi Arthur, ik zag dat je mijn brood gevonden hebt. Goede dag en tot vanavond hoop ik! X
Alle twee de dagen had ze de krant gepakt en die in de keuken gelezen. Ze had melk geklopt in zijn steelpannetje en dat niet meteen afgewassen. Het bord met broodkruimels, het mes met jam, de beker met sporen koffie en melk, alles was verspreid over het aanrecht als hij de keuken in kwam om te ontbijten. ’s Nachts, als hij thuiskwam, was het wel schoon. De eerste dag had hij pas gezien dat er wat op zijn krant stond toen hij het mishandelde ding bij het oud papier wilde gooien. Er stond: Goedemorgen Arthur, ik ben aangekomen zoals je ziet! Ik heb twee sneetjes brood van je gegeten. Ik koop vandaag nieuw brood. X Nanine
Hij heeft geen zin meer om te eten en hoeft zijn ochtendkrant alweer niet. Hij wil naar de bibliotheek. Nadat hij de avond ervoor zo laat mogelijk was thuisgekomen, had hij zijn oor op haar deur gelegd en haar licht horen snurken. Iemand die in zijn slaap geluid maakt, is weerlozer dan iemand die helemaal stil is. Als hij nu bij Thijs aan de deur luistert, hoort hij alleen zijn eigen ademhaling.

Iemand die in zijn slaap geluid maakt, is weerlozer dan iemand die helemaal stil is.

A

Arthur zit die middag in de universiteitsbibliotheek als er een mailtje van Thijs binnenkomt. Zijn longen doen pijn als hij het bericht opent. Zijn ogen voelen droog aan. De titel van de mail is: groetjes uit Washington. De nieuwe koffer van Thijs blijkt nooit op Washington Dulles International Airport te zijn aangekomen. Hij vraagt of het goed gaat met Nanine in huis.
Arthur protesteerde niet toen Thijs over de tijdelijke huisgenoot begon. Thijs had gezegd dat het een aardig meisje was dat tijdelijk in hun huis zou komen: ‘Jij zult haar ook aardig vinden.’ Thijs is altijd heel optimistisch. Arthur ziet ook wel graag vrienden van Thijs als dat toevallig zo uitkomt. Soms drinkt hij koffie met jongens uit zijn werkgroep of gaat hij naar de film met een paar van zijn teamgenoten. Maar het liefst is hij thuis en kijkt hij series op dvd met Thijs op de oude schapenleren bank. Of, als Thijs zit te studeren ’s nachts, kijkt hij afleveringen op zijn laptop met zijn koptelefoon op zodat Thijs geen last van hem heeft. Dat vindt hij prettige avonden. Thijs aan de tafel, hij op de bank. En af en toe zet hij thee.
Zelf mist hij geen enkel college en overdag studeert hij meestal in de bibliotheek, of een enkele keer in een café als hij zin heeft in wat leven. Thijs daarentegen moet altijd op het laatste moment nog de samenvattingen die Arthur het jaar daarvoor gemaakt heeft doornemen. Ze begonnen in hetzelfde jaar, maar meteen na het eerste college had Thijs besloten dat hij eerst een jaar zou genieten; pas het jaar daarna zou hij ook echt gaan studeren. Arthur is er wel eens jaloers op dat Thijs zich zo weinig zorgen lijkt te maken. Ondanks zijn geringe toewijding is Thijs nu toch geselecteerd voor een exclusieve studiereis naar Washington D.C.
De dag voor Thijs’ vertrek was Arthurs maag hard als een kanonskogel en zijn keel droog als de lont. Thijs had hem gevraagd mee naar de stad te gaan om een reisuitrusting te kopen: een stevige koffer, zo’n buideltasje voor de tickets en het paspoort en een stevig rugzakje met veel vakken.
‘Wat zucht je vaak,’ had Thijs in de buitensportwinkel gezegd. Arthur had steeds meer uit gedaan. Het bovenste knoopje van zijn overhemd ging los, zijn jas ging in zijn tas, uiteindelijk hing zijn shirt open en trok hij af en toe aan de hals van zijn hemd om de koele lucht op zijn borst te voelen. Hij kon maar nauwelijks luisteren naar wat Thijs allemaal te vertellen had en concentreerde zich op het beantwoorden van vragen. Welke rugzak is het goedkoopst? Welke zou je na de reis ook nog dragen? Welke heeft de meest praktische vakken? Ze hadden een verse fruitsap met sinaasappel en framboos gedronken bij een nieuw café. Thijs had gezegd dat Arthur en hij misschien eens een reis langs de Westkust van Amerika konden maken, van boven naar beneden langs alle grote steden. Met de trein. Arthur had geknikt en het zich voorgesteld. Door de bergen met de bossen en de meren, langs de lange stranden en de blauwe baaien en dan afbuigen naar de woestijn. Uren later had Arthur weer in het donker voor Thijs’ deur gestaan. In de woonkamer lag de nieuwe zwarte koffer.
Arthur neemt zich voor Thijs vanavond te antwoorden. Hoe laat is het daar nu? Half acht in de ochtend. Niets voor Thijs om zo vroeg op te moeten.

*

Als hij voor de vierde keer laat thuiskomt is het licht in de woonkamer aan. Arthur wil meteen zijn kamer in gaan, maar ze staat al in de gang.
‘Hoi Arthur.’
‘Hallo.’
‘Hoe gaat het?’ Ze komt op hem af en geeft hem een hand.
‘Leuk je te ontmoeten. Wat een mooi huis, zeg.’Ze gebaart dat hij haar moet volgen.
‘Ik heb de tafel anders gezet, volgens mij is dat beter. Je hebt hem zelf gemaakt toch? Echt een te gek ding. Hij staat nu in de lengte.’
Hij schopt zijn schoenen uit, hangt zijn jas op en loopt haar traag achterna. Ze staat bij het raam en kijkt alsof onder haar leiding vrede op aarde een kwestie van een keer vergaderen is. Het verplaatsen van de tafel maakt de kamer totaal anders. Het lijkt veel ruimer. Het ergert hem dat hij daar zelf niet op gekomen is. Het ziet er zo voor de hand liggend uit.
‘Heb je zin om een film te kijken?’ vraagt ze.
Haar ogen lijken groter dan toen ze in de gang stonden. Hij weet het niet zeker, maar nu hij goed kijkt kan het zijn dat ze gehuild heeft. Haar ogen lijken een beetje rood.
‘Burn after reading.’
Ze houdt de dvd omhoog. Hij herkent de sticker van de videotheek aan de overkant.
‘Die heb ik al gezien,’ zegt hij.
‘Oké.’ Ze ademt diep in en terwijl ze uitademt zegt ze: ‘Geeft niks.’
Hij gaat naar de badkamer en wast uitvoerig zijn gezicht. Hij blijft maar in zijn ogen wrijven en heeft moeite met slikken als hij een glas water drinkt. Nadat hij zijn tanden heeft gepoetst en een tweede keer heeft geplast loopt hij naar zijn kamer. Op de drempel van de woonkamer houdt hij nog heel even stil. Ze kijkt op. Hij knikt naar haar. Ze lacht. Hij slaat zijn ogen neer en loopt naar zijn kamer. De deur doet hij op slot.

*

Via de ramen in de keuken valt licht van de maan in de gang. Arthur’s buik raakt de deurklink net niet. Naast hem is een deel van het kozijn afgetekend op de muur. Hij gaat met zijn vinger over de lijn, de grens tussen licht en donker omlaag volgend tot hij door zijn knieën zou moeten gaan. Daar houdt hij zijn hand zacht tegen de muur gedrukt, zijn wang dicht bij de deur. Iets heeft hem opnieuw daarheen geroepen. Zou hij de deur open moeten doen? Meestal is het doodstil in die kamer en stelt Arthur zich voor dat Thijs aan de andere kant van de deur staat. Net zo dicht bij het hout als hij. Nu hoort hij haar dekens bewegen. Langzaam haalt hij zijn hand van de muur. Hij krijgt het warm. Uit alle macht probeert hij zijn eigen ademhaling onder controle te houden. Dan stapt hij weg van de deur om onder de douche te gaan.

*

De ochtend daarna staat ze haar haren uit te spoelen onder de kraan in de keuken als hij binnenkomt. Het is mooi buiten, de ramen staan open. Terwijl ze een handdoek om haar hoofd wikkelt draait ze zich om en schrikt. Hij tilt zijn hand op bij wijze van groet. Zij beweegt haar handen naar haar hart, terwijl ze met haar ogen rolt. ‘Als ik het heb gewassen, maak ik het altijd nog een paar keer nat,’ zegt ze.
Arthur gaat aan de tafel zitten.
Ze schuift de krant naar hem toe, ze heeft hem weer gelezen. ‘Ik heb koffie voor je.’
Hij knikt en slaat toch de krant open. Hij begint met de sportbijlage. Ze zet een kop koffie naast hem neer. Er zit geklopte melk op. Ze zet de suikerpot ernaast.‘Ik vroeg twee keer of je melk wilde, maar je hoorde me niet.’
Ze heeft lange, slanke vingers. Misschien heeft ze grotere handen dan hijzelf. Hij haalt zijn schouders op.
‘Dat heb ik ook,’ zegt ze: ‘Als ik lees, hoor ik niks. Kun je me gerust een verhaal vertellen, krijg ik niets van mee. Net als wanneer ik slaap. Dan kun je ’s avonds naast me in bed gaan liggen en een heel gesprek met me voeren. Dan lijkt het net of ik wakker ben, maar de volgende dag weet ik niets meer van wat ik zei.’ Ze haalt de handdoek van haar hoofd, steekt dat weer onder de kraan en laat het water door haar haar lopen dat golvend richting het afvoerputje beweegt. Arthur kijkt naar haar en dan weer in de krant. Er is een wielrenner uit een bocht gevlogen.

*

‘s Middags vecht hij zich op straat naar huis. Het waait gemeen. Zijn ogen tranen van de koude wind. Hij voelt zich raar. Vanochtend is hij naar college geweest. Hij heeft geluncht met studiegenoten. Hij heeft in de bibliotheek aan een essay gewerkt. Niets heeft geholpen.
Hij voelt zich zeeziek, alsof de grond onder zijn voeten trilt. Hij stelt zich voor dat de huizen los van elkaar scheuren en beginnen te draaien en opnieuw in elkaar passen. Trappen zouden buiten aan de gevels hangen en door de verdwenen buitenmuren zou je de huiskamers inkijken. De scheuren zouden dichtgroeien met mos. Dan zou Arthur als een slang uit zijn oude huid kruipen. Zijn grijze, haast doorzichtige vel zou hij achter zich laten. Bloedrood zou hij zijn, van binnen en van buiten. Een en al spier. Met twee sterke tanden en een soepele tong.
Zijn vuisten houdt hij gebald bij het lopen. Bij de videotheek haalt hij een Batmanfilm die goed ontvangen is en een romantische komedie over een donkerharige jongen met een kat en een blond meisje met een hond.

Zijn grijze, haast doorzichtige vel zou hij achter zich laten. Bloedrood zou hij zijn, van binnen en van buiten. Een en al spier.

stock illustratie bij tekst Maaike Bergstra

Voor het eerst sinds ze er is, komt hij ’s middags thuis. Bij het opendoen van de deur hoort hij haar stem al. Hij besluit koffie met geklopte melk te maken, die kunnen ze dan in de keuken drinken. Hij zal er ook cacao op doen. Terwijl het water door het apparaat pruttelt, voelt hij aan zijn borstspieren. Vanavond heeft hij keepertraining met twee andere keepers en twee coaches. Hij ziet er naar uit.
Ze praat zachter en lager dan gewoonlijk. Hij kan haar, ook al is haar kamer heel dichtbij, niet verstaan. Pas voor haar deur hoort hij dat ze aan het skypen is en met wie. Zijn hele lichaam reageert op Thijs’ stem.
Hij komt zo dichtbij dat hij naar binnen kan kijken. Ze is haar hemdje aan het uittrekken. Ook haar bh trekt ze uit. Haar borsten wijzen naar het scherm. Ze kijkt er zelf ook naar. Haar haren zijn nog nat.

Hij hoort de ademhaling van Thijs door de speakers. Hij draait zich om en loopt weg van de deur. Langs de keuken waar de koffie afkoelt, de huiskamer waar de tafel in de lengte staat, zijn kamer waarvan de deur dicht is. Hij rukt de hals van zijn T-shirt naar beneden waardoor de draadjes van het stiksel knappen. Op de deurmat ligt een van haar laarzen. Hij duwt zijn trainingsbroek omlaag. Ze lacht. Ze weet niet dat hij er is. Gebogen, zijn ogen dichtgeknepen, met pijn in zijn keel en een hand tegen de muur, schiet hij haar laars vol. Als hij klaar is, loopt hij zonder jas de deur uit. Hij moet denken aan een dood schaap dat hij eens in Italië op vakantie vlakbij de camping vond. Het was al half door maden verteerd. Hij had daar uren met een stokje in zitten prikken. Het was walgelijk, maar toen het er de volgende dag niet meer had gelegen, had hij dat heel jammer gevonden.