Hij is de eerste zwemmer. Op zijn tenen loopt hij over de witte tegeltjesvloer naar het zwembad. Macht der gewoonte, even voelen. Koud. Met zijn beide handen trekt hij de blauwe zwembroek zo ver mogelijk over zijn billen. Niemand die het ziet. Hij kijkt op zijn stopwatch, zakt door zijn knieën. Niet het water ingaan voor het aanvangsuur, Bert. Het meisje achter de kassa zegt het elke keer. De wijzers van de klok bij het raam staan bijna op negen uur. Vijf, vier, drie…
Bert strekt zijn armen, kijkt naar de bodem van het zwembad. Hij haalt diep adem, duikt.
‘Kom dames, niet zo verlegen. Het water bijt niet!’
Een groepje vrouwen staat giechelend aan de kant. De zwemlerares is een grote vrouw. Ze ziet eruit als een sumoworstelaar; dikke dijen, een strak zwart zwempak tot boven haar knieën. Ze loopt vlug heen en weer langs het bad, sjorrend aan lijnen met balletjes.
‘Het is koud’, kraait de vrouw met de badmuts. De anderen slaken kreetjes.
‘Jullie kunnen erin springen!’ De vrouwen blijven onwennig staan. Een van hen bestudeert de badmuts in haar handen. Ze trekt de muts over haar hoofd, schuift haar kroeshaar onder het paarse rubber. De twee Chinese vrouwen naast haar kijken schuchter. De zwemjuf verdwijnt achter een deur, komt terug met een geluidsinstallatie.
Ze roept: ‘Kom op meiden, erin!’ De vrouwen schuifelen voetje voor voetje naar de rand van het zwembad, gaan zitten. ‘Het is koud’, kraait de vrouw met de badmuts. De anderen slaken kreetjes. ‘Doorzetten,’ zegt de zwemjuf tegen haar pupillen.
De vrouwen laten zich in het water glijden, hun armen tot het laatste moment in de lucht. De sumoworstelaar knikt tevreden. Daar gaat ‘ie dan! Ze drukt de knop in van de cassetterecorder. Muziek! Wat ik jou niet zeggen kan, zeggen tulpen uit Amsterdam… De vrouwen klampen zich vast aan de rand van het zwembad. Er wordt gelachen.
‘Bert! Hoeveel al?’
‘Vijftien,’ zegt hij.
‘Goed, hoor,’ zeggen de dames. Heel goed. Tanny heet er een, de ander heet Dora. Ze hebben hun grijze haren afgedekt met transparante badmutsen. Alsof het ieder moment kan gaan regenen.
Er klinkt iets van een zucht in hun stemmen. Miepen, denkt Bert. Bejaarde miepen. De twee dames glijden als eenden voorbij, babbelend. Zo oud al, verschrikkelijk. Hij is niet zo, toch? Hij is wel oud, maar niet op die manier. Jong van geest is hij en lichamelijk nog fit. Fietsen, zwemmen. Niet te veel vlees, dat is een van de geheimen. En geen bier, al een tijdje niet meer. Daar is hij kilo’s door kwijtgeraakt.
Bert kijkt rond. Het groepje zwempupillen leert watertrappelen. De sumoworstelaar doet het met grote gebaren voor. Ze complimenteert de vrouwen, ze doen het goed. Een bubbelbad gaat aan. Bert kijkt op. Janine, met haar lodderige ogen. Altijd hetzelfde, even zwemmen, bubbelbad, dan weer zwemmen. En dan klagen dat het zo koud is.
Bert neuriet mee met de muziek.. Mijn Sofietje, mijn Marietje, het mooie Amsterdam… De douches gaan aan. Nieuwe mensen. Zit ze erbij? Hij kijkt vanuit zijn ooghoeken. De meeste mensen hebben grijs haar. De vrijdagochtend dames, tèt tèt tèt. Hangen meer aan de kant dan dat ze zwemmen. Twee jongens staan onder de douches. Ze zijn een jaar of twintig, Bert heeft ze nog niet eerder gezien. Ze dragen lange shorts, hun buiken zijn gewelfd. Als de sproeiers van de douche uit zijn, kuieren ze richting het water als twee zelfverzekerde leeuwen.
Ze is er nog niet. Waar blijft ze? Ze is er toch altijd? Of nou, ja, bijna altijd. Alleen als er iets met de kinderen is, komt ze niet. Misschien is het meisje weer ziek. Op die leeftijd hebben kinderen vaak kinderziektes, waterpokken, mazelen. Bert kijkt op zijn stopwatch. Nog maar een baantje.
Je bent mooi, had hij gezegd. Ze had spottend gekeken. Dat is haar manier van doen. Hem het gevoel geven dat hij een schooljongen is die een domme opmerking maakt. Objectief gezien is ze misschien niet mooi. Maar hij vindt haar mooi. Op haar rug heeft ze sproetjes. Haar huid is zacht, net als haar borsten. Echte moederborsten.
Toen zijn vrouw haar leeftijd had, waren haar borsten niet zoals Elkes borsten nu. Nee, had ze gezegd. Ik ben jong. En jij bent oud. Dat is het verschil. Het broekje had ze snel uitgetrokken. Behendig had het eruit gezien. Later had hij zich afgevraagd: doet ze zoiets vaker, met anderen? Een nerveuze trilling bij haar mondhoek. Die zou hij gaan herkennen. Op verschillende momenten kwam die trilling terug. Na afloop van het zwemmen: fiets losmaken, sigaret opsteken. Trilling. Shampoo zoeken en niet kunnen vinden. Trilling. En ook: het kuiltje in haar kin als ze lacht.
Zo geil kende hij het niet meer, misschien alleen van lang geleden.
Hij heeft goed leren kijken. Als je de meeste tijd van een afstand kijkt, leer je zo veel mogelijk te zien. Het bikinitopje had ze losgeknoopt, het natte lapje viscose viel op de tegelvloer tussen zijn voeten. Grote, blanke borsten. Het was geil. Zo geil kende hij het niet meer, misschien alleen van lang geleden. Het badhokje met de oranje deuren leek kleiner te worden. Hij wilde iets zeggen, ze drukte haar vingers op zijn lippen. Met haar andere hand stroopte ze zijn natte zwembroek af tot aan zijn knieën. Ze keek hem aan. Een gevangengenomen dier, zijn pik schaamteloos stijf, zijn ogen begerig. Een licht gevoel van angst. Ze vreeën. Zo stil mogelijk. Het enige geluid: hun lichamen zachtjes kloppend tegen elkaar. Grappig, had ze na afloop gefluisterd. Op deze plek had ze een paar dagen geleden nog lucht in de zwembandjes van haar kinderen geblazen.
Geef mij maar Amsterdam, dat is mooier dan Parijs. Geef mij maar Amsterdam, want in Mokum ben ik thuis. Het zwemklasje leert in het water te springen. De sumoworstelares: kijk zo! Ze hurkt, duwt haar billen naar achter, springt. Er wordt gegiecheld. Bert kijkt op.
Nieuwe zwemmers. Een man en een vrouw lopen het water in. Het flessengroene badpak van de vrouw lubbert bij haar buik. Zijn dertigste baantje. Het water voelt dik en traag, zijn lippen proeven de sterke smaak van chloor. Hij duikt, spert zijn ogen wijd open. Op de bodem van het bad ligt een gerafeld elastiekje. De aankleedhokjes en de kluisjes. Boven, onder, naast elkaar. Alles is oranje en groen.
De omkleedruimte is een doolhof van gangen. Hij heeft zich aangeleerd het nummer van zijn kluisje goed te onthouden, anders vindt hij het niet terug. Een schoonmaker groet hem. Rustig loopt de man met een emmer door de blinkend witte gang. Bert glimlacht, trippelt op zijn tenen naar zijn kluisje. Elke, Elke, Elke. Hij weet waar ze woont.
Een tijdje geleden is hij toevallig een keer langs haar huis gefietst. Nou ja, niet heel toevallig. Bewust toevallig. Samen met zijn vrouw, waarom weet hij niet. Hij had er makkelijk alleen langs kunnen fietsen, hij deed het met haar. Het was een kort moment, samen fietsend langs de deur van Elke. Hij zag: twee kinderfietsjes op het terras. Een roze en een rode. Een terracotta beeld van iets dat leek op een pandabeer in de voortuin, een kapotte kabouter met bruine spetters, tegels. Daaromheen een houten hek aangevreten door de regen. Voor het slaapkamerraam hing vitrage. In de keuken: een man. Een glimp, geen gezicht. Het beeld in zijn herinnering is mistig.
In het omkleedhokje wringt Bert zijn zwembroek uit. Misschien komt ze nog, het bad is nog een half uur open. Hij droogt zijn lichaam af. Zijn vrouw wacht thuis met een boterham, hij kan niet langer blijven. Hij strikt zijn veters, voelt een lichte paniek opkomen. Wat als ze helemaal niet meer komt? Zijn vrouw had het er laatst over dat ze een cruise wil maken. Twee maanden op een boot. Dat heb ik nou altijd al eens willen doen, had ze gezegd. Hij had niet geantwoord. Bert propt de natte handdoek in zijn tas. Hij klapt het bankje in het hokje om. De twee deurtjes aan weerzijden vliegen open.