‘Goedemorgen, Nationale Postcode Loterij, met David.’
‘Met De Vocht,’ klinkt een bevende stem. ‘Moet je horen, vorige week is er ijs gevallen bij ons in het dorp.’
Er is ijs gevallen in het dorp. Ik zie een gehucht voor me, ergens in Drenthe, afgaand op het accent van mevrouw De Vocht. De daken van de huizen zijn bedekt met een roze, dikke laag aardbeienijs, dat met bakken tegelijk uit de hemel is gestort. De bomen hangen er vol mee, het spul druipt van de takken. Een man ploetert met zijn fiets aan de hand door de kleverige brij en tilt zijn benen hoog op. Mevrouw De Vocht zit in haar huis, bij het raam, en kijkt toe vanuit haar schommelstoel. Het zint haar niet, al dat ijs. Het lekt door tot in haar badkamer. Ze wil tekst en uitleg. Daarom belt ze mij, daarom zit ik hier. Om haar te helpen.
‘Maar ik heb dus geen ijsbonnen gekregen,’ kraakt de stem verder. ‘Voor de rest iedereen wel. Ze lachen me uit hier in het tehuis. Waarom heb ik geen bonnen gekregen?’
Ik haal haar gegevens tevoorschijn uit de database en zie dat ze inderdaad bonnen heeft gewonnen waarmee ze ijs kan ophalen bij de supermarkt.
‘Ach, ik zie het, het spijt me. Ik zal ervoor zorgen dat u de bonnen binnen een week krijgt. Maar wacht eens… ik zie dat u ook toegangskaarten voor Slagharen hebt gewonnen!’
‘Wat?’
‘Kaarten voor Slagharen. Het attractiepark. Die heeft u gewonnen.’
‘Slagharen? Ik kan niet naar Slagharen, ik heb kanker.’
Ik zwijg en zie haar voor me, schuifelend met een rollator langs de achtbanen en draaimolens van Slagharen, hoestend en kuchend. Ze rolt een infuus op wieltjes achter zich aan. Er is een ballon aan haar rollator vastgeknoopt die heen en weer zwiept in de wind.
Ik verdring het beeld en luister naar de raspende ademhaling aan de andere kant van de lijn. ‘Oh… dat is erg vervelend natuurlijk,’ breng ik uit. ‘Maar… misschien kunt u de kaartjes weggeven aan uw kleinkinderen, of aan uw neefjes en nichtjes?’
‘Die heb ik niet. Ik heb geen familie. Ik zit hier helemaal alleen, ik kan niet eens meer opstaan. Ze lachen me uit omdat ik geen bonnen heb gekregen. Er is ijs op ons dorp gevallen en ik wil mijn bonnen!’
‘Die komen uw kant op, mevrouw, dat garandeer ik u.’
Mevrouw De Vocht mompelt nog iets en hangt dan op. Ik staar naar het beeldscherm, waar haar gegevens oplichten in groene letters. Ze speelt al vijfentwintig jaar mee en heeft nog nooit iets gewonnen. Ze woont niet in Drenthe, maar in Gelderland, in het plaatsje Bemmel, aan de Meulenbeltdijk, kamer 437.
Volgende week is ze jarig en ze wordt dan 89.
Het toestel begint weer te rinkelen.
‘Nationale Postcode Loterij, met David, hoe kan ik u helpen?’
Het schemert tegen de tijd dat ik aankom bij het verzorgingstehuis. Het is een grijze flat met een grote, lege parkeerplaats ervoor. Naast de ingang staan rijen hoge populieren doodstil in de ijle lucht. Ergens achter al die ramen zit mevrouw De Vocht bij de centrale verwarming haar verjaardag te vieren.
Ik heb een koffertje van de Postcode Loterij bij me en een bosje bloemen. Op het koffertje staat een afbeelding van Gaston, de mascotte van de loterij, die temidden van vlaggen, slingers en rondvliegende confetti lachend zijn duim opsteekt. Gaston met de blijde boodschap. Zo probeer ik me ook te voelen. Opgewekt. Maar ik voel helemaal niets.
Ik zet mijn kraag op en loop door de schuifdeuren het gebouw in. De receptie is onbemand. Er klinkt muziek uit een klein transistorradiootje, de hal ruikt naar boenwas, maar schoonmakers zijn nergens te bekennen. Ik loop direct door naar de liften en stap in een cabine.
Ik bekijk mezelf in de spiegel van de lift. Mijn haar zit netjes in een scheiding. Ik zet een glimlach op en steek mijn duim omhoog, net als Gaston, maar trek mijn gezicht snel weer in de plooi en tel mee met de rode cijfers die de verdiepingen aangeven.
De liftdeuren schuiven open en voor me strekt een lange gang bekleed met mintgroen tapijt zich uit. De wanden zijn hagelwit, de vele deuren naar de appartementen zijn grijs. Geen kleuren die een mens van streek zouden maken.
Het tapijt dempt mijn voetstappen. Ik klem mijn vingers om het gladde handvat van het koffertje, sla linksaf een andere gang in, dan rechts, dan weer links en houd halt bij een deur waar een bronzen naambordje op is geschroefd. ‘De Vocht’ is er met sierlijke krulletters in gegraveerd.
Ik wacht tot ik mijn ademhaling onder controle heb en bel aan. Stemmen klinken op, gestommel van voetstappen komt dichterbij. Dan zwaait de deur open.
Voor me staat een zwaar ademende man met een kegel. Hij draagt een lichtbruin geblokt overhemd en heeft een druipsnor. Zijn samengeknepen ogen kijken naar mij, dan naar het koffertje, schieten van het koffertje naar de bos bloemen in mijn hand, naar mijn gezicht en weer terug naar het koffertje. Hij doet een stap naar voren en tuurt door de gang. Bestudeert het koffertje. Dan gaat hem een licht op.
‘Wel godverdomme, ik ben Gers,’ stelt hij zich voor, ‘Gers de Vocht. Waar zijn de camera’s? Heeft ze eindelijk wat gewonnen, die ouwe? Dat werd tijd ook! Ha!’
Ik open mijn mond, maar er komen geen woorden. Ik wil me omdraaien en weglopen, maar het is te laat. De vlezige hand van Gers de Vocht ligt al op mijn schouder en trekt me mee het appartement in.
Er klinkt walsmuziek in de kamer. In de hoek staat een weelderig versierde kerstboom. Gers grijpt me vast en zwiert met me naar binnen. Hij posteert me voor de jarige, dreigt te bezwijken onder een duizeling maar weet de tafelrand te grijpen en blijft op de been.
‘Hij… hij is van de Postcode Loterij…’ hijgt hij, ‘We zijn rijk…!’
Mevrouw De Vocht zit in een reusachtige, met slingers behangen fauteuil. De vloer om haar heen is bezaaid met proppen cadeaupapier waar kleine kinderen mee spelen. Ze heeft een rood feesthoedje op en draagt een lichtblauwe jurk van glimmende stof. Er staat een glaasje sherry op haar armleuning, op haar schoot spint een poes. Op een bank bij het raam zitten drie oudjes, twee mannen en een vrouw, stokstijf op een rij me aan te gapen. De kinderen drentelen nu om me heen en tasten het koffertje af. Ik klem het onder mijn arm en probeer te glimlachen. Een vrouw met zwarte krullen komt uit de keuken en vraagt: ‘Wat is dit?’
‘Gefeliciteerd,’ begin ik, ‘namens David Ernst en de Postcode Loterij, vandaag hoopt u het lot… op uw verjaardag… en…’
Mevrouw De Vocht kijkt me met glinsterende ogen aan. Iedereen straalt de verwachting uit dat er elk moment een confettikanon af kan gaan, ze wachten tot ik de lont aan zal steken.
‘Wat heb ik nu gewonnen?’ krast mevrouw De Vocht. ‘Kom op, houd me niet zo in spanning!’
‘Een miljoen!’ roepen de kinderen in koor en springen om me heen.
‘Ja, voor de draad ermee!’ mengt Gers zich ertussen. ‘Ik bedoel, je komt toch niet helemaal… en die bloemen… Wat zit er in het koffertje? Dat wil ik nu wel eens weten!’
Hij doet speels een greep naar het koffertje, krijgt er grip op, maar ik laat niet los. Eerst lacht hij er nog om, maar als ik blijf vasthouden wordt zijn gezicht grimmiger en trekt hij het met kracht naar zich toe. Gers likt aan zijn lippen, keert me de rug toe en legt het koffertje op de eettafel. Mevrouw De Vocht komt overeind en schuifelt naar de tafel toe, iedereen dromt om haar heen. De oudjes soppen hun wangen naar binnen. Mevrouw De Vocht klikt de hengsels open.
Niemand let meer op me en stilletjes sluip ik weg door het halletje.
‘Wat zit erin!’ hoor ik mevrouw De Vocht nog roepen. ‘Wat heb ik gewonnen? Wat is dit?!’
Er staat een glaasje sherry op haar armleuning, op haar schoot spint een poes.
Iedereen wint bij de Postcode Loterij, herhaal ik bij mezelf. Er zijn exclusieve prijzen voor de hele familie en we komen ook op plekken zonder postcode. De goede doelen staan voorop, altijd, dat is het voornaamste, dat moet je nooit vergeten. Ik wil wegrennen door de gang maar krijg de indruk dat mijn schoenzolen blijven kleven aan het tapijt, dat ik vastgezogen word en niet meer vooruit kom. Om me heen wordt het donker en ik hoor takken kraken onder het gewicht van het ijs. Het zal niet lang meer duren, dan breken ze af en stort alles naar beneden.