Terwijl ik een slok whisky neem, kijkt Ron naar de flyer. Met de doek, waarmee hij net nog bierglazen heeft schoongemaakt, wrijft hij zijn neus af.
‘Oké, zeg ik, ‘ik heb gelogen. Het spijt me, het is niet waar.’
Ron kijkt me aan en schenkt mijn glas bij.
‘De hond,’ zeg ik en wijs naar de flyer. ‘Hij is niet vermist.’
‘Niet?’ Ron kijkt naar de flyer, knikt even en kijkt dan weer naar mij. ‘Waarom moet ik deze dingen dan voor mijn raam plakken?’
‘Het was niet mijn idee,’ zeg ik. ‘Van dat liegen, maar van mijn vrouw.’ Ik houd de bar vast.
‘Ik bedoel, ik heb je vast wel eens verteld dat ze al jaren voor zo’n bedrijf werkt dat matrassen maakt. Hoe dan ook, in al die jaren heeft ze nog nooit promotie gekregen. Er zijn mensen met minder ervaring, jongere vrouwtjes, begrijp je, die hebben wel promotie gekregen. Maar zij? Ho maar. Dat is ook niet niks, toch?’
Ron wrijft met zijn vinger over de rand van een bierglas.
‘Het mooie aan mijn vrouw is dat ze niet opgeeft. Dus toen er weer zo’n functie vrijkwam, wilde ze dat zij hem. Ik zweer, ze was tot alles in staat. Dat zei ze ook. Ze zei: het maakt niet uit wat ik ervoor moet doen, maar dit keer krijg ik hem. Ik zei dat ik dat wist. Dat ze zelfs mij ervoor zou opgeven.
Dat zei ik als grapje. In ieder geval ging haar baas op vakantie en ik weet zeker dat die rotzak het expres deed. Hij vroeg namelijk aan mijn vrouw of zij op zijn hondje wilde passen. Zo’n jackrussellterriër.
Ik zei nog: doe het niet, hij gebruikt je.
Weet je wat ze zei? Jij gunt me ook niets. Wat moet je dan?’
‘Hij ziet er niet erg groot uit,’ zegt Ron.
‘Dit is ook niet de echte hond,’ zeg ik terwijl ik naar mijn glas kijk. ‘Dat is zomaar een jackrussel van internet. Ik weet niet wiens hond het is, maar volgens mijn vrouw lijkt deze er het meeste op.’ Ik neem een slok. Op de radio valt de ontvangst even weg.
‘Dus dit is niet… Sproet?’ Ron houdt de flyer vlak voor zijn ogen.
Ik schud mijn hoofd. ‘Die naam alleen al. Sproet. Iedereen weet toch dat een hondennaam twee lettergrepen moet hebben. Anders luistert hij niet. Zelfs ik weet dat en ik heb nog nooit een hond gehad.’
‘Ik wel,’ zegt Ron, ‘ooit voor mijn verjaardag’. Hij kijkt naar de stapel bierglazen en tikt met zijn vinger op de bar.
‘Tussen ons Ron, ik wist dat het verkeerd zou gaan. Al vanaf het begin. Ik bedoel, we zijn altijd met z’n tweeën geweest. Geen kind, geen huisdier, niets van dat alles. Maar ik wilde het toch proberen, vooral voor mijn vrouw hè. En ergens denk je ook dat het wel goed komt, zo met z’n tweeën een hond verzorgen, wat is daar nou moeilijk aan, of niet?’ Ron kijkt naar de grond en haalt zijn schouders op.

Dat ging prima, tot mijn vrouw hem de eerste nacht in bed nam.

‘Nou daar zat ik mooi naast, Ron. Vanaf dag één was het foute boel. Ik dacht: we zeten zijn mand in de hal. Dan houdt hij de boel ook nog in de gaten. Dat ging prima, tot mijn vrouw hem de eerste nacht in bed nam.
Ze zei: Sproet is daar zo alleen.
Ik zei: hoe weet jij dat? Hij jankt niet eens.
Vraagt ze hoe ik dat dan weet. Dan zegt ze met zo’n stem: jij slaapt de hele nacht. Als ik een zere rug heb en van de pijn crepeer, hoor je het niet.
Dus vroeg ik sinds wanneer zij een zere rug had. Daar gaat het niet om, zei ze. Dat zei ze echt.’
Zonder het mij te vragen, schenkt Ron mij bij.
‘Dus de hond kwam in bed,’ zeg ik. ‘Aan mijn voeteneinde. De volgende ochtend lag hij tussen mij en mijn vrouw in. Je wordt wakker en het eerste dat je ziet is de hond van haar baas. Kun je het je voorstellen?’
Als de ontvangst van de radio weer slechter wordt, draait Ron hem zachter. ‘Het klinkt alsof hij het erg naar zijn zin had,’ zegt Ron. Ik neem een slok whisky en haal mijn schouders op.
‘Soms weet ik niet meer wat ik zeg,’ zeg ik. ‘Soms zeg ik de verkeerde dingen. Heb jij dat ook wel eens, Ron? Verkeerde dingen zeggen? Ik heb de hond nooit gehaat, dat moet je geloven. Maar die ideeën van mijn vrouw. Soms denk ik dat ik mijn hele leven bij haar moet blijven alleen om haar te beschermen tegen haar domme ideeën. Maar zo ziet zij dat niet.’
Ik neem nog een slok whisky. Ik wil vragen of de radio weer harder mag.
‘We liepen het vaste rondje. Gewoon langs de weilanden. We hadden net het eten op en we gingen samen de hond uit laten. Je weet wel hoe dat gaat, hè Ron? Jezus, je weet wel hoe dat gaat met al die weilanden in de zomer. In één van die weilanden reed een boer op zo’n maaidorser. Die boeren die rijden gewoon. En mijn vrouw rende voor ons uit, terwijl ik Sproet vasthield.
Ze zei: kom maar Sproet, mama gaat zich verstoppen. “Mama,” werkelijk. Ook nog op zo’n toon. Ik zei natuurlijk dat ze naast me moest lopen, dat het beest maar bleef trekken. Echt Ron, zo’n jackrussel is ontzettend sterk. Maar denk je dat mijn vrouw luisterde? Die ging zich verstoppen.
Ze zei: ik weet zeker dat hij me vindt.
Ze zei: ik zeg ja en dan laat je hem los.
Nou, dat beest begon te hijgen. En maar trekken. Ik deed mijn best om hem vast te houden, maar het ging gewoon niet.
Ik zei nog: Sproet zit, Sproet af.
Ik zei zelfs kutsproet. Ik dacht, misschien werkt dat wel. Kutsproet. Wat wil je ook met een hond met maar één lettergreep? Nog voor mijn vrouw “ja” had geroepen, trok hij zo hard dat ik de riem losliet. Hij rende weg. Niet naar mijn vrouw, maar naar die maaidorser. Jezus, hij ging er recht op af. En die boer kon de boel ook niet stoppen. Die gaat er ook niet vanuit dat een hond op zijn maaidorser komt afrennen.’
‘Shit,’ zegt Ron. Ik drink mijn glas leeg.
‘Je bedoelt die hond?’ Ron steekt zijn handen in de lucht, beweegt zijn vingers en fluit zachtjes. ‘Als confetti.’
Ik knik.
‘Dus tussen dat gras zat hond,’ zegt Ron. ‘Verdomme, dat is wat.’ Hij vult mijn glas weer met whisky en schenkt voor zichzelf ook een glas in.
‘En je vrouw?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Die heeft het niet gezien. Die riep “ja” toen het beest uit de maaidorser kwam. Ze had zich expres klein gemaakt. Ze riep nog eens “ja” en toen ze wist wat er was gebeurd, hield ze zich zo klein. Ze begon niet te huilen, of te schreeuwen. Ze hield zich zo klein en ze keek me aan. Ze bleef mij aankijken, Ron, met zo’n blik.
‘Ik weet wat je bedoelt,’ zegt hij. Hij begint te lachen.
‘En ik moest naar de boer lopen. Ík, Ron, terwijl het niet eens mijn idee was.’ Ik drink mijn glas leeg en kijk naar de flyer.
‘Wil je alsjeblieft de flyers opplakken, Ron, en gewoon doen alsof hij vermist is? Misschien kun je ook wat gasten vragen of ze die hond hebben gezien. Als haar baas erachter komt…’
‘Wanneer komt hij terug?’
Ik haal mijn schouders op en schuif de barkruk naar achteren.
‘Ik ben moe, Ron. Ik ga naar huis. Even rust.’
‘Natuurlijk, ga maar. Ik regel dit.’ Hij legt zijn hand op de flyers. ‘En wat betreft de drankjes, die krijg je van mij.’
Vlak voor ik de bar verlaat, zegt Ron: ‘Groeten aan je vrouw.’

‘Weet je wat ze zei? Jij gunt me ook niets. Wat moet je dan?’

Het is donker in huis. Voor de deur staat de mand van Sproet. Er ligt een plastic kip in. Ik roep de naam van mijn vrouw en ga in de hondenmand zitten. Ik pak de plastic kip, knijp er in, maar er komt geen geluid uit.
Eenmaal in de slaapkamer, weet ik zeker dat ze niet thuis is. Zonder me om te kleden ga ik in bed liggen, aan het voeteneinde.
‘Slechte matrassen,’ zeg ik. ‘Had toch beter je best gedaan.’

hond