‘Je bent heel mooi, dat weet je toch wel?’
Margarite rolt zich van me af en opent de lade van het nachtkastje aan haar kant. Ze haalt een pakje sigaretten en een aansteker tevoorschijn. Op het werk rookt ze niet, volgens mij. Ze moet een tijdje geleden gestopt zijn met het verven van haar haren, want nu is de bovenkant grijs en de onderkant grijs met een bruine gloed. ‘Vind je het vervelend als ik rook?’
Ik schud mijn hoofd. Ze plant een kussen tegen de muur en hijst zich op om er tegenaan te gaan zitten. Ik denk aan mijn vader, die alleen opmerkte dat Margarite ‘nogal wat stagiaires had versleten’ toen ik hem enthousiast vertelde dat ik was aangenomen en sluit mijn ogen.
‘Je bent heel mooi, dat weet je toch wel?’ Ze ademt uit door haar neus en haar mond tegelijk, waardoor twee diagonale lijnen rook elkaar snijden. Haar borsten zijn niet zo groot. Ik weet dat ze een zoon heeft. Hij zat vroeger ook bij Sporting. Haar huid is heel glad, helemaal niet oud. Ik vraag me af of mijn huid ook zo zal aanvoelen als ik haar leeftijd heb.
‘Wil je een glas wijn?’
Ik knik. Ze staat op en loopt naar de deur. Ze heeft niets aan en lijkt op haar gemak, al kennen we elkaar eigenlijk niet. Ik krijg elke dag een taakje van haar, vaak iets behoorlijks simpels. Als ik het inlever maakt ze er weinig woorden aan vuil. De meeste beleidsmedewerkers en de andere stagiaires lijken haar op handen te dragen. Ze is gereserveerd en goed gekleed. Ze spreekt niet veel meer dan nodig is met al haar ondergeschikten. Voor mij maakt ze geen uitzondering.
Een paar uur geleden hadden we de Reli Boulevard bezocht. Aan de Evenaar – volgens onze uitgaande communicatie ‘uiteindelijk een afwisselende strook met een aantrekkelijke mix van wonen, werken, sport en plezier’ – verrijzen een moskee, een hindoe tempel en een boeddhistische pagode. Verder zijn er plannen voor een Koninkrijkszaal en een protestantse kerk. Nergens anders zouden ze zoiets verzinnen. Niets past in deze uit de grond gestampte stad bij elkaar. Als wethouder voor een Christelijke partij steunt Margarite die Reli Boulevard fanatiek, hoewel het tijdens de gesprekken met alle betrokken vandaag had geleken alsof haar stem licht spottend klonk. Annet en Thabi waren ook meegegaan. Dat was al een overdreven delegatie en toch had Margarite mij ook uitgenodigd. Ze wist dat ik theologie had gestudeerd, al was ik daar na drie weken al mee opgehouden.
Maatschappijleer en godsdienst waren op het gymnasium de enige lessen waarin de andere leerlingen uit mijn klas me menselijk voorkwamen. De rest van de tijd gedroegen ze zich als wandelende clichés. En ze stonken. Maar toen ik met theologie was begonnen, bleek dat ik niets gemeenschappelijk had met mijn medestudenten. Zij kwamen uit verschillende werelden en geen van die werelden had iets met die van mij te maken. Mijn vader had helaas gelijk gekregen; ik hield het nog geen maand vol.
Niets past in deze uit de grond gestampte stad bij elkaar.
Na het bekijken van de pagode – aan het dak met de krullen zou net begonnen worden – waren we in een café iets gaan drinken om weer op te warmen. Het gesprek was op trouwen gekomen, een onderwerp waar ik niets meer over wist te zeggen dan dat mijn ouders al jaren niets meer met elkaar deelden dan hun gebrek aan vertrouwen in het instituut dat het huwelijk heette.
Annet was gestruikeld bij het bezichtigen van de moskee, die al een eind af was, maar ze had ondanks de modderspetters op haar kraag nog iets adellijks dat contrasteerde met het smakeloze meubilair van Café Pico’s. Zij moest getrouwd zijn met een bijzonder knappe man, daar had ze het altijd over. Thabi beklaagde zich erover dat haar vriend niet romantisch was. Annet stak haar een hart onder de riem: ‘Hij hoeft niet te geloven in het huwelijk, als hij maar gelooft in monogamie.’ En daarna had iedereen naar mij gekeken.
‘Nee,’ had ik gezegd: ‘Nee, ik geloof eigenlijk ook niet in monogamie.’ Annet en Thabi waren stilgevallen. Of ik wilde trouwen, dáár ging het om; monogamie moest je gewoon doen. Bovendien, voegde Annet toe, logistiek kon een affaire niet anders dan ‘afschuwelijk uitputtend’ zijn. Ik voelde de ogen van de wethouder nog sterker dan daarvoor op me gericht, wat verwarrend was, maar ook vleiend.
Bij het verlaten van Pico’s had Margarite aangeboden me een lift te geven. Toen ze voorstelde bij haar thuis nog iets te drinken had ik toegestemd. Ze woonde in een villa met veel beton en glas, natuurlijk, aan het water. Het was volkomen vanzelfsprekend geweest en tegelijk kwam het me totaal absurd voor dat ze me, nadat ze me een blikje cola had gegeven, had omhelsd. We hadden gezoend en toen zei ze: ‘Even kijken hoe warm het daar bij de Evenaar is.’
Een deur valt in het slot en luide mannenstemmen klinken in de gang. Mijn hart gaat plotseling tekeer alsof de Apocalyps aanstaande is. Terwijl ik gehaast op mijn knieën door het bed kruip om mijn onderbroek te zoeken, komt Margarite de kamer weer in. Nu in een badjas, met twee glazen wijn. Ze bekijkt me, vriendelijk, en vraagt: ‘Eet je mee?’ Ze geeft me mijn glas.
Het avondeten is heilig bij ons.
‘Mijn man en mijn zoon zijn er ook. We hebben niet veel van zulke afspraken, maar we eten altijd samen. Het avondeten is heilig bij ons. Frans maakt zuurkool.’
Het lijkt me geen goed idee om straks met een collega van mijn vader aan tafel te zitten nadat ik met zijn vrouw in bed heb gelegen, maar het klinkt niet als iets wat ik makkelijk kan weigeren. Ze gaat op het bed zitten en veegt een lok haar uit mijn gezicht. ‘Ben je je tong verloren?’
‘Nee,’ zeg ik.
‘Nee, dat zou jammer zijn.’
Ze glimlacht en ik krijg het warm. Dan wordt er op de deur geklopt. De zoon van Margarite steekt zijn hoofd om de deur: ‘Hoi Eefje, ik was al benieuwd wanneer we elkaar zouden ontmoeten. Mam, het eten is klaar.’ Hij gooit me een badjas toe: ‘Vangen.’