Vijftig machines keken neer op de eenzame wandelaar. Die stapte verder alsof hij niets in de gaten had en floot een deuntje om zijn nervositeit te camoufleren. Nog vijf stappen, dacht hij, dan sla ik de hoek om en zet het op een lopen. Als ze me dan alsnog te pakken krijgen, heb ik het tenminste geprobeerd en kan ik achteraf tegen iedereen zeggen dat ze me te vlug af waren. Vanuit zijn ooghoeken merkte hij hoe de machines dichterbij schuifelden, alsof ze aanvoelden wat hij van plan was, wellicht omdat iedereen meteen de benen nam. Nog drie stappen. Hij wilde wat afstand nemen om met een voorsprong te beginnen met rennen en voerde zijn tempo op, maar achter hem hoorde hij de machines met luid gekraak en gepuf naderen. Op zijn ontblootte stukken huid voelde hij hun hitte, van het de hele dag in de zon staan. Nog één stap. Hij maakte zich klaar om uit de startblokken te schieten, maar op dat moment vlamde een figuur hem voorbij en versperde hem de weg. Hij was omsingeld. Hij kon geen kant meer uit.
‘Ik heb mooi tapijt,’ hakkelde de geautomatiseerde stem van de machine. ‘Goede prijs. Topkwaliteit.’
‘Nee, dank u,’ zei de wandelaar.
‘Waar komt u vandaan?’
De wandelaar zuchtte.
‘België.’
‘Oh, België!’ De machines imiteerden verbazing. ‘Ja, ja, België. Brussel. Antwerpen. Brugge. Ik hou van jou. België, prachtig. Kom mee naar mijn winkel, ik toon u mijn tapijten.’
‘Nee, dank u.’ De wandelaar greep naar zijn pols, maar herinnerde zich dat hij geen horloge droeg. ‘Ik heb haast.’
De machine droop af en in zijn plaats kwam een andere metalen brooddoos, die druilerige Franse muziek uit zijn boxen speelde en een plastic penseel heen en weer zwaaide.
‘Meneer, een mooi portret van u. Vijf minuten.’
‘Nee, nee. Ik wil geen portret, dank u.’
‘Koop toch een vogel, meneer.’ Weer een andere, deze keer met kleine kooien waarin vogels zaten. ‘Slechts vijf euro.’
‘Wat moet ik met een vogel?’
‘U koopt deze arme vogels en laat hen vrij in de natuur. Dan zal het Leven u in ruil daarvoor geluk schenken.’
‘Wat een onzin!’
Deze uitroep deed de groep machines even verstijven, waarna er een schel geluid uit hen opsteeg en de eerste rij plaatsmaakte voor een nieuwe groep. De wandelaar wilde van deze wissel van de wacht gebruik maken om weg te lopen, maar de machines waren slim. Nergens lieten ze een gaatje.
‘Trekt u wel eens rond de wereld?’ vroeg een van hen.
‘Nee, nooit.’
‘Festivals?’
‘Af en toe,’ zei hij. ‘Maar niet veel!’
De rechtzetting baatte niet. Meteen stormde er een viertal op de wandelaar af die elk verschillende muziek speelde, zo luid dat hij zijn oren moest dichthouden. Via openingen in hun middel verspreidden ze de geur van gebakken ui, urine en wiet. Zodra de wandelaar lichtjes belangstelling toonde voor de housemuziek die de machine aan de linkerkant speelde, schakelden ze allemaal over op dezelfde frequentie en waggelden ze met veel gekraak en gepiep van links naar rechts. Een van hen haalde plots een plastic bekertje bier tevoorschijn en sprong op en neer, zodat de inhoud volledig op de wandelaar terecht kwam.
‘Stop!’ riep die. ‘Verdorie, mijn vest! Hou er alsjeblieft mee op!’
De machines leken eindelijk te snappen dat ze geen kans maakten en zetten een stap opzij, waarna ze het hoofd plechtig bogen.
‘De Overheid wenst u een fijn vakantiegevoel in eigen land toe,’ weerklonk het in koor. ‘U bent altijd welkom voor een volgende sessie. Wij zijn hier elke werkdag tussen…’
Maar niemand hoorde het vervolg. De wandelaar was ervandoor gegaan.