illustratieAnnevandenBergbijtekstAnnekeClaus

Zo lang als ik me kan herinneren

Zo lang als ik me kan herinneren, droom ik van de wolf. Grijs en

somber is hij. En gevaarlijk, maar dat spreekt voor zich.

Meestal is het iets tussen ons. Nevel trekt op tussen de bomen,

zijn silhouet tekent zich manshoog af. In plaats van het bos uit

te rennen, ga ik er dieper in.

Soms moet ik toekijken. Hij achtervolgt mijn ouders, ze worden al

traag.

Als niemand met me wil dansen, is er altijd het leger nog. Onvast

van angst en verlangen wurm ik me door de smalle spleet. Hij hijgt

zoals alleen een wolf kan hijgen, ik ruik zijn peperige huid.

Ik begrijp de eenzaamheid van de wolf. Daarom heb ik hem lief, ook

al is dat niet goed voor mij.


Afzender onbekend

Tijdens het regenseizoen gaan er elk jaar talloze brieven

verloren. Die van de vrouw van de man met wie ik stiekem sliep

kwamen echter zonder uitzondering in goede orde aan.

‘Ik was vroeger ook mooi, dat gaat allemaal over.’

(Het witte, lillende vlees van Rubens!)

‘Wees voorzichtig, breek hem niet.’

Het was onvermijdelijk, na verloop van tijd hield ik meer van de

vrouw van de man dan van de man zelf.

‘Kwam iemand me maar wakker maken!’

‘Zo iemand komt er nooit, je ouders gaan gewoon dood.’

(Het witte, lillende vlees van Rubens!)

Hoogstens een psycholoog: ‘Stockholmsyndroom.’

Hoofdstad van Zweden. Verschijnsel dat soms optreedt na een

gijzeling.

Nee, nee. Daar was ik van mijn leven niet geweest.

illustratie Anne van den Berg bij tekst Anneke Claus

Ik had kennis aan een regisseur

Ik had kennis aan een regisseur, hij was van de romantische

school. Van de Duitse, dacht hij, hemelhoog juichend – en dat

andere wat hij telkens vergat. Omdat hij minstens zo beducht was

voor de slechte afloop als verzot op happy ends, maakte hij bijna

nooit iets af. Talloze Hollywoodzonsondergangen later zouden

arthouseliefhebbers deze werkwijze omschrijven als ‘ongenaakbaar

autobiografisch’, ‘rauw’, ‘puur’ en ‘eigen’.

De regisseur ontmaagdde mij. We waren dronken en ik vroeg erom. Ik

had nog nooit iemand hoeven vragen om mij te ontmaagden. De

aanhangers van het Franse nihilisme die ik gewoon was deden zulke

dingen als vanzelfsprekend, je kwam er niet eens aan te pas.

Op zomaar een ochtend werden we wreed gescheiden door een

keukentafel. Verblindend zonlicht kroop door een natuuringang. Ik

schonk hem koffie die hij haastig uitdronk en zag hoe hij langzaam

doorschijnend werd.


Een kwestie van overgave

De bohémien was tegen ironie. ‘Wie de moeite neemt om ergens

afstand van te nemen is verre van onverschillig’, zei hij eens

tijdens een partijbijeenkomst. Men vond dit zeer scherp opgemerkt.

Dat hij vooral een nihilist was omdat ze al het andere er in zijn

prille jeugd efficiënt uit hadden geslagen, konden de kameraden

niet weten. Er was in die tijd nog niet zoveel bekend over

nihilisme. In het woordenboek stond iets met jeuk.

Een vaste plek was alles wat hij nodig had. En veel ruimte om na

te denken. Ik wees hem de stoel met uitzicht op het dal en de

heuvels. Dat leek me een goed begin.

Het duurde niet lang of het huis begon zich te vullen met een

gewichtig, eeuwig uitdijend niets. Het trok aan de dingen en

uiteindelijk ook aan mij.

De bohémien sprak me bemoedigend toe terwijl hij de knokploeg

welkom heette: ‘Assimilatie is een kwestie van overgave. Een fase

waar je gewoon even doorheen moet’.


Het geheime leven van de machines

Opnieuw kruiste mijn pad dat van de jongen die zijn beroep was.

Hij viel ermee samen op een zo nauwkeurige wijze, ik kon het haast

niet aan.

Zijn lichaam was een efficiënte, perfect afgestelde machine. De

buren kregen weinig slaap.

Hij stond ruim voor het licht werd op. In de fabriek vonden zijn

contactpunten blindelings die van weer andere machines. Het duurde

niet lang of er rolden kleine machines uit.