Met een naam als de onze is het vreemd dat we nog nooit eerder een nummer over vogels hebben gehad. . De naam van deze editie komt van het boek met diezelfde naam, dat in 1829 verscheen (de volledige titel was Nederlandsche vogelen; volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven door Corneluis Nozeman; Alle naer ’t leeven geheel nieuw en naeuwkeurig getekend, in ’ t koper gebragt en natuurlyk gekoleurd door, en onder opzicht van Christiaan Sepp en Zoon). Het boek was half natuurgids, half kunstboek: het was bijna een meter hoog en stond vol met fleurige aquarellen van alle vogels die er op dat moment bekend waren in de Lage Landen. Eerste edities van het boek zij nu de meest waardevolle boeken ter wereld, samen met de Gutenbergbijbel en het werk van John Jacob Adubon, die eenzelfde soort gids maakte voor de vogels van Noord-Amerika.
In tegenstelling tot in moderne vogelgidsen en bladen als de National Geographic staan de vogels in Nederlandsche Vogelen helemaal niet ontspannen of in een ‘natuurlijke’ positie afgebeeld. Het is eerder alsof ze poseren voor een schilderij. Dit kwam deels omdat de schilder zich baseerde op opgezette vogels – probeer immers maar eens een aquarel te maken van een gans in volle vlucht – en deels omdat de natuur destijds minder werd gezien als iets wat mooi was en beschermd moest worden, en meer werd gezien op de Bijbelse manier werd beschouwd: als een chaotische puinzooi waar de mens orde en schoonheid in aan moest brengen.

Het boek is inmiddels zo oud dat het volledig in het publieke domein staat, en de vier verhalen in deze editie van Tijdschrift Ei zworden allemaal begeleid door een van de prachtige aquarellen van Sepp. Daarnaast hebben we nieuwe beeldende kunst van Rosa Vos, Robin Streppel en Hansje Struijk. En, zoals te verwachten, komen in alle teksten van deze editie vogels voor. Soms als metafoor, soms als dichterlijk beeld, en soms alleen als veer.
Hoe komt het dat vogels zulke geliefde dieren zijn in de literatuur, veel meer dan bijvoorbeeld kikkers of egels? Het meest voor de hand liggende antwoord is natuurlijk dat ze kunnen vliegen, wat mensen nog steeds niet echt lukt (vliegtuigen tellen niet want daarin merk je er niks van) en waar we nog steeds danig jaloers op zijn. En van die vlucht is het vooral het opstijgen waar de schrijvers in deze editie zich door hebben laten inspireren: het moment dat een dier zijn vleugels spreidt en de hemel in schiet, met een welgemeend “fuck dit, ik ben weg.”
De redactie van dit nummer was: Cleo Berenbroek, Arin Koreman, Tova Lindt, Max Urai, Annosh Urbanke, Eva Disselhoff, Kim Blekkenhorst en Tim Bongaerts.