mei 1973
in de welhaast kapot gescheurde kaft
van een western; het wapperende gelaat van een paard
en Colt45, ernaast een herinnering;
in het vroege jaar 73
moeder in het buitenbad, schreeuwend ‘Tarzan’
naar de glimmende rug van Weissmuller,
weerkaatst in de roeispaan van zijn begeleider
zou vader niet onmiddellijk nabij gerend hebben moeten komen
een steekvlam van reply in de waggelende wangen van zijn mond
terwijl hij daarentegen
op zolder in oude Trouw-bladen,
registerboeken en welbespraakt lesmateriaal bladert,
dat wacht op de tijd na zijn dood
en ik inmiddels volwassen
mijn vinger onder de boekenpers leg
tot het blauw onder mijn nagel vandaan kruipt
juli 1976
elke vergissing is er één
die meer is dan wij
elke vergissing duurt
zolang we ons durven
elke vergissing is onder de hoede
van iemand wiens gezicht zweet
wiens woorden weigeren
elke vergissing is een derde
van wat we ons weten te herinneren
van oprecht elkaar aankijken
en inderhaast gluren naar de toekomst
elke vergissing is de aarde platgetrapt
terwijl de bekkens tegen elkaar worden geduwd
en wij oprecht niet weten wat we hebben misdaan
en toch een lange rij opgeschoten jongeren vormen
onderweg en opzij geduwd door wie naar ons kijkt
elke vergissing leidt
naar de molshoop die destijds
hoger en dikker was dan een mensenhoofd
en nu slechts bedoeld om ons uit de herinnering te halen
zodat de hoop ontdaan is van alle mollen
en de kringen in de aarde steeds
verder wegzakken dan de hand
die wordt uitgestrekt
elke vergissing
is het huilen van een kind
voor wie geen schouder meer voorradig is
zijn de duizend dode woorden in het zand
voordat de zee ze wegspoelt zijn de evenredig
veel vermoeide blikken die wegkijken
voordat ze gezien hebben wat
wij nooit meer hoopten
te hoeven zien
februari 1980
in maart zullen de bloemen weer bollen zijn
ineengeschrompeld tot keizerharde aardpitten
of onder de tollende wielen van een auto
die een haarscherpe bocht na-aapt
met ons aan het stuur
waar het plein wordt aangeveegd
met schrobpunten van de dweil
die de schoonmaker eigenhandig
in de handen krijgt gedrukt
daar wil ik zijn
zeg je
maar om daar te raken
zul je drieëntwintig dagen
elk gruis stil gelegd
elke doodernstige
glimlach moeten
laten wie we
zijn
september 1986
wat onverwacht binnendringt
je vinger nagel tussen de schuifdeuren
je jeugdschaamte zodra iets herhaaldelijk
je herinnert aan hetzelfde moment vroeger
toen ik dacht dat ik later eenzelfde versie zou zijn
van mezelf maar succesvol zodra de
lenteui opengesneden en opzij-
gelegd wanneer was de
laatste keer dat mijn
huilen me tegen-
hield
op het terras van het Leidseplein
herkende ik de man staand op
een tussen twee palen vast-
gebonden touw als degene
die ik was toen de herrie
van voorbijrazend
verkeer
me wakker hield terwijl ik het liefst
in het modderige gras met mijn
gezicht naar beneden na
elke afspraak
elk spoor afzijdig
zodat alles zwaarder
het bijzijn van een geliefde ooit
een kloof werd om slechts
het minieme geluid van mezelf te verbergen