
Wij vluchten voor ons verleden. Als ik ernaar kijk zie ik het huisje dat wij met onze blote handen hebben gemaakt, terwijl ik denk aan het dakje boven mijn hoofd.
De regen niet vergeten. Ik ben langs de bergen naar beneden gedwaald. Op zoek naar het land dat ons was beloofd. Nooit meer ga ik terug naar de massa’s mensen, bovenop elkaar gestapeld, dood. Ik heb gekeken naar de dood. Vergeten en verkwanseld heb ik de dood achter mij gelaten.
Ik loop door: in de verte zie ik ze lopen, de mensen met dromen, voordringend op de boten. Wacht op mij! Wat heeft God ons wijsgemaakt? ‘Vlucht en je zult zien waar ik je heen leid.’ Eenmaal aangekomen zie ik ogen vol angst, maar de moed overwint. Ik zie ze een voor een naar hun toekomst klimmen, de boot in. Op weg naar betere tijden, op weg naar een plek waar ze niet welkom zijn, omdat God ons het woord ‘grenzen’ heeft gegeven.
Ik heb ze gezien, de mensen die hun eigen huisjes kapot maakten. Ze wilden mee, mee met de stroming, dobberend, drijvend, zinkend.
De boot vaart. Ik zit erop, geen angst, geen verdriet. Wie laat ik achter? Mijn land is in stukken gesneden: ieder een stuk, samen delen. Ik zit op de boot met de mensen die ooit mijn land verdeeld lieten worden, tot er niks meer over was. Mij niks gegeven, mij niks gevraagd, daarom leef ik nu op de zee.
Mijn kleding als enige mee.
Het water is overweldigend, maar het zal mij niet doden. Dat is wat ze me hebben verteld. We zullen de kust halen, waar ze ons zullen opwachten. Ik voel de warmte van de mensen. Ze plakken tegen me aan. Ik ken ze niet, ook al lijken ze op mij, ook al geloven wij in dezelfde God. Is dat een reden om mij te beoordelen?
Ik weet het antwoord niet. Het land is in zicht. Ik stel me het voor, terwijl de boot heen en weer gaat, met heftige, hevige schokken. Mijn lichaam danst mee met de golven, die mij van de warme lichamen afduwen. Dankbaar zak ik naar beneden, de zee in. Niets achterlatend. Mijzelf niet afvragend: waar is de hulp?
Nee, ik ben mijn eigen held.
Vervaagd in de stroming, de leegte in zicht.
Morgen vinden zij de doden.
Shabnam Baqhiri won met “Dobberend, Drijvend, Zinkend” de Zomerschrijfwedstrijd van Het Korte Verhaal in 2020.