De grote zwarte hond van zijn tante had hem besprongen. Vanachter. Uit Jurjens puberende keel kwam een hoge gil. Zijn familie had gelachen, even achteloos als zij naar de wespen wuifden die op de witte wijn afkwamen. De slingers in de tuin dansten in de zomerwind. Diezelfde dag begon Jurjen met goochelen. Om zichzelf op te vrolijken.
De eerste jaren deed hij vooral kinderfeestjes. Tot hij op internet een verdwijntruc had gekocht. Op zijn website noemde hij zich niet langer goochelaar, maar illusionist. Hij verzon ook een nieuwe naam, een Engelse. De kaarten en het konijn bleven; de zakdoeken en toverstok verdwenen.
Twee keer per dag, ’s ochtends – voor hij naar een partijtje of schoolfeest moest – en ’s avonds – voor zijn rondje Vondelpark – kroop hij in de met glitters versierde verdwijndoos. De doos lag op zijn rug in de woonkamer en was even lang als een grafkist, maar breder, alsof voor anderhalf mens gemaakt. Het vloerkleed deed dienst als anti-slipmat waardoor de doos niet wegschoof wanneer Jurjen, als een bobsleeër met de voeten naar voren, door de nauwe opening aan het hoofdeinde naar binnen gleed.
Op de tast vond hij de touwtjes in het schot, daarachter verdween hij. Pas toen hij in één soepele beweging achter de zijwand wist te komen, werkte hij aan de choreografie die voor het publiek zichtbaar was. Jurjen probeerde een duik over de doos heen, maar dat mislukte. Hij besloot met gespreide vingers over het hout te zwieren, van het voeteneind naar de voorkant.
Voor het eerst was hij op een bruiloft geboekt. De gasten lachten bij zijn kaarten; het tevoorschijn getoverde konijn zorgde voor een vertederend en bewonderend ‘Oohh’. Hij schoof in de doos en kroop in het kleine hol achter het zijschot. De andere kant liet hij openspringen om het publiek de leegte te laten zien. Het hout van de kist dempte hun stemmen, maar Jurjen wist zeker dat ze zijn nieuwe naam scandeerden. Het applaus ontving hij, teruggetoverd en met zijn hoofd wiegend alsof hij duizelig was van de lange reis naar het niets, met gespreide armen.
Vlug zette hij de verdwijndoos op een brancard en reed langs de genodigden naar achter. Hij wilde zijn publiek achterlaten in de trillende lucht van hun applaus. In zijn kleedkamer genoot hij nog even na en begon toen met opruimen. Het konijn stribbelde tegen. Over de hoed deed ze nooit moeilijk, maar zonder publiek was ze een lastpak. Jurjen vatte het nekvel en trok haar de reiskooi in. Ze spartelde met haar achterpoten, speurend naar vrijheid. Zoals de konijnen in het Vondelpark ’s nachts uit hun holletjes kropen terwijl de mannen hun bosjes in de Rozentuin opzochten.
‘Hoeveel ballen kun je in de lucht houden?’ Jurjen had de bruid niet binnen horen komen. Het gordijn dat de geïmproviseerde kleedkamer van het feestzaaltje scheidde, was aan haar sleep blijven hangen. Pas toen ze de rest van de jurk naar binnen had getrokken, viel het dicht en verstilden de popliedjes van de vriendenband. Alleen een vaag getingel drong nog door. Ze herhaalde haar vraag.
Met vier ballen kwam Jurjen een heel eind. Het konijn keek toe. Toen er een bal viel, klapte ze even. Met vlakke handen, de vingertoppen naar buiten gebogen alsof haar gelakte nagels nog moesten drogen. Jurjen grijnsde zijn illusionistenlach. Ze zette een stap naar voren, haar jurk bewoog mee. ‘Ik kom eigenlijk voor de verdwijntruc.’ Ze streelde de bovenkant van de doos zoals hij daarstraks op het podium had gedaan. Aan haar ringvinger zat een diamant die de glitters op het hout de ogen uitstak. Dit was haar dag en dus trok hij de rits van zijn glanzend zijden hesje op, maar de bruid hief haar hand: ‘Ik wil er graag zelf in.’
Ze stond al bij de klep, probeerde hem open te trekken. Hij legde zijn hand op de hare, hield haar tegen. Een illusionist mocht zich niet blootgeven.
‘Laat me verdwijnen,’ beval ze. Hij kneep even in de hand onder de zijne.
‘Sorry, ik doe alleen konijnen.’
Zij aan zij stonden ze bij de opening van de doos. De trouwring kriebelde aan zijn vingers. Ze trok haar hand onder die van Jurjen vandaan en rukte aan haar sleep. De onderrok kwam mee omhoog, witte hakjes en gladgeschoren benen verschenen. Ze klemde het anker van stof in haar zij en met haar vrije hand greep ze zijn hand en duwde die tussen haar benen. Hij concentreerde zich op de ring, dacht de diamant te voelen. De bruid drukte haar lippen op zijn verslapte grijns. Aan haar kant zat een bundel bijeen geraapte jurk, warm en afwachtend. In zijn broek bleef het vlak. Als goochelaar gebruikte hij een toverstok, maar een illusionist dreef op innerlijke kracht.
Hij duwde haar van zich vandaan, maar de rits van zijn hesje zat vast in de schubben kant van haar korset. Ze greep naar het punt waar ze vastzaten. Zo bleven ze verbonden staan, vlak bij elkaar, bang om de stof van haar jurk te scheuren. Jurjen wilde haar aankijken als een illusionist, maar hij had alleen op zijn grijns geoefend.
Hij haakte zijn hesje uit haar jurk.
‘Dit is de mooiste dag van je leven.’ De bruid knikte. Haar lippenstift zwom in het zweet op haar bovenlip. Ze herschikte haar décolleté en trok de franje recht.
‘Ik ga de taart aansnijden.’
‘Ja, een mooi moment voor een foto.’ Jurjen zag het voor zich. Er werd opgeteld, of afgeteld. Bruid en bruidegom hielden zich vast aan het mes. Marsepijn, room, fruit, room, bodem.
‘Dit is de mooiste dag van mijn leven,’ zei ze en knikte naar het gordijn.
‘Ja, jouw feestje.’ Haar sleep ontvouwde zich op de grond.
‘Wacht even.’ Jurjen drukte zijn lippen tegen het tuutje en blies. Het tepeltje van de ballon wees haar kant uit. Hij draaide en vouwde. Het handvat was wat te lang geworden.
‘Voor jou.’ Ze pakte de spiegel van lucht bij het uiteinde vast. Door het gat waar het glas moest komen, keken ze elkaar aan. De haren die niet strak van de lak in haar knot zaten geklemd, trokken naar het rubber toe. Van slaap tot slaap had ze een dun kransje statisch haar.
‘Ik moet gaan vieren. Het is feest.’ Ze zwaaide er even bij in de lucht, de ballon zwiepte vrolijk, zoals-ie was bedoeld. De haartjes zakten op haar voorhoofd en wangen. Jurjen zag de slingerpaadjes in de Rozentuin.
Het duurde even voordat ook haar sleep terug was naar het feest en het gordijn sloot. Het konijn hing roerloos tegen het gaas aan. ‘We gaan zo naar huis,’ beloofde Jurjen.
Hij krabbelde, zonder de vaart en souplesse van een bobsleeër en met zijn hoofd steeds dichter naar het voeteneind, naar binnen. De brancard wiebelde. In de doos was het donker en stil. Jurjen liep door het doolhof van rozenstruiken, langs bewegende schaduwen, tot hij een vrij bosje had gevonden.
‘Dag toverstaf,’ zijn woorden verdwenen en kwamen uit het donker bij hem terug. De glimmende lycra showbroek spande; uit zijn zak haalde hij een ballon. De kop en het middenrif kwamen op de tast knarsend tot stand. Hij blies een tweede ballon vol en maakte het hondje compleet. Hij liet het blaffen, maar binnen in de doos klonk het als kinderlijk gekef. Jurjen schoof onder de staart langs. Het stroef rubberen kontje stribbelde prettig tegen. Hij duwde door, de voorpoten kietelden.
Jurjen hees zich naar buiten. Het getingel van de band klonk weer. Hij haalde de hond uit het donker. De staart was paars en de kop groen. Het beest zag er zoet uit, met zijn wit als een bef van glazuur. Jurjen voelde met zijn vlakke hand aan de zijwand, vond de touwtjes en trok. In het verdwijndeel zette hij het hondje neer. Hij sloot het schot. Naadloos, zoals hij had geoefend.
Jurjen haalde de rem van de wielen en reed de doos de kleedkamer uit. Het gordijn sloot achter het voeteneind. De band speelde een nummer dat ze die avond allemaal al vaker hadden gehoord. Er werd gejuicht. De taart had het bruidspaar nieuwe energie gegeven. Marsepijn, room, fruit, room, bodem.
In de hal haastte een vrouw zich op hem af; ze keken elkaar met een soortgelijke grijns aan. Ze was de weddingplanner en bracht hem een pen ‘voor een gelukswens in het gastenboek.’ Met zijn nog klamme rechterhand voelde hij het stroeve papier. Hij was de eerste die het feest verliet en mocht zijn gelukswens op de eerste pagina achterlaten. De balpen glibberde over het boomschorsachtige reliëf in het papier. In barokke letters schreef Jurjen het enige wat hij bedenken kon, een cliché dat hem vanachter besprong.