Afgelopen lente ging ik naar Spanje om aan mijn chapbook te schrijven. Een maand lang verbleef ik in een klein Spaans stadje, in de buurt van de bergen, de zee en een dinosauriër-themapark.

Het huis was groot, groter dan het huis waar ik in woon (en dat ik met vijf andere mensen deel). Het had een woonkamer, drie slaapkamers, een atelier en een dakterras. Toen ik er aankwam was het er donker en koud. Er was geen verwarming, er stond alleen een gaskachel die er zo intimiderend uitzag dat ik er niet in de buurt durfde te komen. Ik tilde mijn rugzak naar de kleinste slaapkamer en bleef daar de rest van de avond op bed zitten. Vanaf dit punt, het bed in de kleinste slaapkamer van het huis, breidde ik langzaam mijn gebied uit.

Het duurde twee dagen om de weg naar de bakker te vinden en een week om een route te vinden waarmee ik de plaatselijke zwerfhond kon vermijden. Het lukte me niet om het dinosauriër-themapark te vinden, dat volgens Google Maps op 2,5 kilometer afstand lag, maar het lukte me wel om de zee te vinden.

Iedere ochtend at ik havermoutpap op het dakterras. ’s Avonds keek ik natuurdocumentaires. Ik leerde dat pinguïns elkaar ten huwelijk vragen met een kiezelsteen en dat er slakkensoorten zijn die drie jaar achter elkaar kunnen slapen. Als mensen me vroegen wat ik in Spanje deed, zei ik niet langer dat ik naar Spanje was gekomen om te schrijven. Ik zei dat ik marien bioloog was, of verdwaald.

Meer nog dan het huis, de zwerfhond en de gaskachel, vond ik het schrijven intimiderend. En dan vooral het schrijven aan een chapbook: alles wat ik op papier zette was plots onderdeel van een groter geheel. Een geheel dat ik nog niet kon overzien.

Ik leerde een Poolse jongen kennen die zijn geld verdiende met vuurspuwen en waarzeggen. Ik vertelde hem dat ik moeite heb met het beginnen en eindigen van dingen. De volgende dag gaf hij me een notitieboekje. Het boekje was leeg, op de kaft stond een paard. Ik zei niet dat ik eigenlijk alleen op mijn laptop werk, ik zei ‘thanks’ en stopte het notitieboekje in mijn tas. Die middag ging ik in het atelier zitten. Ik keek naar de gedichten die ik al had. Naar de gedichten die ik nog wilde maken en naar de gedichten waar alleen nog maar een paar woorden van bestonden. Ik begon te typen.
Beginnen is niet lastig, het is heel simpel: je gaat in de kleinste kamer zitten en breidt langzaam je gebied uit.