‘I want to write a poem as long as California, like lying on a couch forever, as a serious man takes notes on your dreams in a little book.’ – Sampson Starkweather, ‘Flowers of Rad’

We hadden de bank op straat gevonden. ‘Neem me mee’ stond er op een stuk karton geschreven. Een vondeling. We hadden hem opgetild en meegenomen, alsof dat de enige optie was. Drie straten en een trappenhuis later stond hij in Jacks woonkamer.
‘Wat denk je?’ vroeg hij. ‘Staat het goed?’ Ik haalde mijn schouders op. Een bank was een bank. Het stond overal goed. Jack plofte neer en veerde vervolgens op en neer. ‘Hm… Niets mis mee.’ Mijn schouders en rug deden pijn van het tillen en ik had dorst gekregen. Ik liep naar de koelkast en haalde er een fles cola uit. Volgens de krant was het de warmste oktober ooit gemeten.
‘Kom eens naast me zitten,’ zei Jack. Zijn stem was stroperig. Ik veegde mijn mond af met de platte kant van mijn hand. ‘Kom.’ Hij aaide de plaats waar ik moest zitten. ‘Hier.’ Ik zette de fles op de grond en deed wat hij zei.
‘En? Wat denk je?’
‘Hij zit prima.’
‘Dat dacht ik ook.’ Hij legde zijn hand op mijn bovenbeen. Het voelde klam en zwaar.
‘Ik ga dit missen.’ Zijn vingers gleden langs de rand van mijn spijkerbroek. ‘Wat draag je eronder?’
‘Zwart.’
Hij knikte goedkeurend. ‘Ik ga alles onthouden.’ Er kwam een streep zonlicht door de luxaflex. Het trok een lijn over mijn lichaam. Het spleet me in tweeën.
‘Rood. Kant.’
Hij keek naar de beha en knikte. ‘Ik wil je onthouden op deze bank.’ Ik stopte mijn duim in zijn mond. Hij beet zachtjes.
Ik had besloten te vertrekken als het herfst was. Dat was twee weken geleden. Jack zoende me. ‘Wat maakt een bank een bank?’ fluisterde hij.
‘Je moet er in kunnen zitten.’
Hij grijnsde. ‘Als ik een kussen op de tafel leg en daarop ga zitten; is het dan ook een bank?’ Ik deed mijn spijkerbroek uit.
‘Ja.’ Drie dagen, dacht ik bij mezelf. Drie dagen en dan zou ik gaan.

Drie dagen, dacht ik bij mezelf. Drie dagen en dan zou ik gaan.

Aafke Bouman

‘Ga eens liggen.’ Ik deed wat hij vroeg en strekte mijn benen. Mijn lichaam voelde loom en apathisch.
‘Vertel me wat je gedroomd hebt.’
‘Dat weet ik niet meer.’ Ik sloot mijn ogen. Misschien ijlde ik en was het al winter. Jack legde zijn hand op mijn borst.
‘Zal ik je mijn droom vertellen?’ Voor ik antwoord kon geven begon hij te praten: ‘Ik droomde over wolven. In hoog gras.’ Zijn vinger gleed onder de stof van mijn rode kanten beha. ‘Het was nacht. Ik kon ze niet zien, maar ik kon ze horen. Ze jankten in het donker. Zwarte velden vol huilende wolven.’
‘Hm…’
Hij streelde mijn tepel. ‘Wie zouden ze roepen?’
‘Misschien roepen ze niemand, maar willen ze gewoon laten weten dat ze bestaan.’ De bank maakte een klagend geluid, als een oude man op zijn sterfbed.
‘Misschien…’ Jack kuste mijn buik. ‘Als dit een droom was, zou je dan blijven?’ Mijn mond was droog. Ik voelde zijn wimpers tegen mijn huid. Drie dagen. Hoogstens. Ik kon me niet voorstellen dat ik er nog zou zijn als het koud begon te worden.