Tijdens het eten kwam Marion Meerhuizen erachter dat ze de reïncarnatie was van de dichter E.E. Cummings. Zij alleen. Dit was waar zij en de wereld op hadden gewacht.
In haar leven had Meerhuizen ontdekt dat alles tweeledig is. Ze was zowel wiskundige als hardloper, zowel dromer als wetenschapper, geleerd en wijs. Ze leerde dat iedereen een uniek individu was met zijn eigen demonen.
Die dag was ze een gedicht van Cummings op internet tegengekomen:
somewhere i have never travelled,gladly beyond
any experience,your eyes have their silence:
in your most frail gesture are things which enclose me,
or which i cannot touch because they are too near

Ze was geraakt, maar had het gedicht niet onthouden, tot ze tijdens het eten opeens een gedachte kreeg die ze niet kon wegdrukken. Haar bord eten duwde ze aan de kant en ze opende haar laptop. Ze zocht meteen alles wat ze kon vinden over deze Edward Estlin Cummings en kwam tot de ontdekking dat diens sterfdatum – 3 september 1962 – haar eigen geboortedatum was. Hierna las Marion de rest van de woorden in een roes – ze twijfelde niet meer, ze wist het zeker: ze was de reïncarnatie van een van de grootste Amerikaanse dichters van de twintigste eeuw. Ik ben het fundament van de poëzie, dacht ze.
Marion had geen man en geen kinderen. Ze woonde in een kleine kamer in Utrecht, waar haar zwarte kater Amoebe sliep tussen de boeken over schaakgrootheden en natuurwetten. Langzaam kroop het behang van de muren af. De stofspinnen op het plafond werden steeds groter. Ze zag ze als een aanvulling op het huishouden, zoals pilootvissen de tanden van haaien schoonmaken. Amoebe likte haar lippen af bij de gedachte aan vissen tussen haar tanden.
Marion was elke dag met grote ideeën bezig. Vorige week nog doorgronde ze patronen van de migratiecycli van Zuid-Amerikaanse vlinders, een paar dagen daarvoor stond ze op het punt haar werk op te zeggen om professioneel schaker te worden en een maand eerder weerschreef ze bijna het idee van de gulden snede van Euclides; elke dag bracht nieuw geluk in de vorm van een gedachtekronkel.
Ze verslonsde, haar uiterlijk en haar conditie verslechterden. Amper een jaar geleden nog rende ze de marathon in een keurige vier uur en vijfendertig minuten, nu voelde ze zich al slap als ze naar de supermarkt om de hoek was gewandeld. Haar haren zaten elke dag slordiger. De meewarige blikken negeerde ze. Haar haren zou ze straks kammen, besloot ze dan, maar stuitte dan telkens weer op een idee dat al haar aandacht nodig had.
Op een oude regenjas spon Amoebe en likte haar poten. Met een slinkse blik bekeek ze haar baasje. Marion keek terug en vroeg zich af of haar kat trots op haar was. Ze was drieënvijftig en had jarenlang gewerkt aan een boek over uniciteit. Al die tijd had ze met dichten bezig moeten zijn! Cummings was eenenzeventig jaar geworden. Als dat ook voor haar gold had ze dus nog achttien jaar te gaan. Geen tijd te verliezen.
Met passie schreef Marion haar familieleden een korte e-mail. Dat ze de reïncarnatie was van een groot Amerikaans dichter en zich daarom niet meer interesseerde voor de wiskunde. Kunst overleeft alles en iedereen, daar ging ze graag aan bijdragen.
Ze belde haar neef Samuel. Was er in de boekenwinkel waar hij werkte geen plek voor een groot dichter? Een paar minuten later stond haar eerste optreden gepland: volgende week zou ze zichzelf onthullen als de tweede E. E. Cummings.
Marion was tevreden. Het geluid van haar telefoon zette ze af. Familieleden zouden zeker bellen, maar ze had geen zin om haar reïncarnatie verder toe te lichten.
Amoebe stond op, liep naar Marion toe en gaf haar rechterbeen een kopje. Dat is waar ook, dacht Meerhuizen, ik moet in beweging komen. Zo’n dichter die een beetje over een lessenaar heen hangt, dat is geen gezicht. Ze moest een levendige indruk maken. Het was natuurlijk kort dag, maar een goed rondje hardlopen zou een verschil maken.
Na nog wat mails te hebben verstuurd naar kranten in het binnen- en buitenland stapte Marion om klokslag twee uur ’s nachts de deur uit om hard te lopen. Op dit tijdstip was het lekker rustig op straat.
Ze liep over de fietspaden, kwam eerst nog wat fietsers tegen – uitgaande jeugd, geen idee van wat telt in de wereld – en was al snel de stad uit. Richting De Bilt, richting de weilanden zou ze gaan. Als ze niet oppaste liep ze zo naar Duitsland toe, reisde naar een plek waar ze nog nooit geweest was.
In gedachten verzonken over haar toekomstige successen botste Marion bijna op een fietser zonder licht. Ze konden elkaar nog net ontwijken. De fietser stopte, het was een man van Marions leeftijd.
‘Het spijt me,’ zei Marion, ‘ik zag u niet.’
De fietser knikte. Het gaf niet, zei hij. ‘Jesse,’ stelde hij zichzelf voor.
‘Marion.’
‘Ongewoon tijdstip om hard te lopen,’ zei Jesse.
Marion knikte. ‘U moet niet zonder licht rijden,’ zei ze.
‘U moet zich niet met andermans zaken bemoeien,’ zei Jesse.

‘Wie denk je wel niet dat je bent?’ zei Marion met haar meest gedragen stem. (Dit zou weleens de juiste toon kunnen zijn voor de voordrachtsavond.)

Dit stuitte Marion tegen de borst. Wat dacht die rare vogel wel niet?
‘Ik liep bijna tegen je aan,’ zei ze.
‘Dat is omdat je niet uitkijkt,’ zei de fietser. ‘Dit is geen tijdstip om hard te lopen.’
‘Wie denk je wel niet dat je bent?’ zei Marion met haar meest gedragen stem. (Dit zou weleens de juiste toon kunnen zijn voor de voordrachtsavond.)
Rustig veegde Jesse met zijn handen het zweet van zijn hoofd, pakte een zakdoek en depte de druppels tot op zijn polsen op. Toen zei hij kalm: ‘Ik ben de reïncarnatie van E.E. Cummings. En wie ben jij?’
Ze bleef Jesse net zo lang aankijken tot die het opgaf en wegfietste. Pas toen ze hem niet meer zag, kon Marion weer ademhalen. Dit klopt niet, dacht ze. Er klopt helemaal niets van. Is iedereen de reïncarnatie van E.E. Cummings geworden?
Langzaam liep ze terug naar haar huis, onderwijl continu de bewering van de fietser in haar hoofd herhalend. Als ik de enige niet ben, wie ben ik dan? Af en toe keek ze omhoog, zag hoe de sterren de zwarte hemel lek hadden geprikt. Ze deed er twee uur over om thuis te komen, waar ze onder de lakens kroop en de zacht spinnende Amoebe zich aan haar voeteneinde voelde nestelen.