in drie luiken
LUIK 1
Hij ruikt naar zweet
en zweemt naar bezig.
Doen alsof: luchtledig
staart inmiddels terug.
Ergens staat,
onder een regenboog,
zijn kist vol waarde.
Hij hoeft er alleen
nog heen te dromen
om hem op te halen.
LUIK 2
Vannacht wakker gelegen en bezocht
door een vrouw met een witte zeven
in haar hand, een rode vlag
en giftige laarzen.
Sprookjes bestaan, zei ze, net als
droge tranen.
En een spookbestaan? vroeg hij.
Dat ook. En klotebanen.
LUIK 3
Ga bij de koffiemachine staan,
drink liters,
word zenuwachtig van de cafeïne, loop rond
en laat de hond uit.
Kom steeds later, tot er een dag is
die je overslaat, om pas de dag erna
binnen te stappen en te zeggen dat je gaat.
Als altijd ben je te laat met zoiets;
je bent al ontslagen.
Sta op, leg je bij de pakken neer, ga zitten,
word breder (van het dragen, van de drank),
faal nog eens, doe het beter.