de nacht en de man en de angst

in die nacht
die nacht
met angst en man
een man
en in die man
de angst

die angst
de angst van de man
in de nacht

de angst
om de macht in de man
de angst
voor de pracht in de nacht
de angst
om de pracht in de man
de angst
voor de macht van de nacht

angst en macht hangen
om die man in de nacht
om die man in angst

in angst om pracht
in angst om macht

de macht
van de galg in de nacht
de galg
in de angst van de man
de pracht
van de galm in de zang
de zang
in de nacht van de man

de galm van de macht
de galm van de man
de galm van de zang
de galm van de pracht
zo zacht in de nacht

in de nacht van galm
in de nacht van angst

de angst en de galm en de nacht

de verlating

,,
ik smeed slechts de leegte in mijn geweten
terwijl de klachten (ontleed, ontkleed)
zich nat hoereren als obscene mechaniek
ten tonele voor wie meer — nog willig is,

voor wie nog vissen kan, naar hart en must

als op weg naar huis, kopen we elkaars
verzilte mijmering, onduldend
hoe wankel is dat klampen,
ondurig

hoe heimelijk:
(( het sloopwerk van ons –weerglanzend gelaat
dendert en blijft zich: een open bedenksel

tussen de struikel; ;in de tocht van onze sporen

,,maar men kan er zich in bekwamen
zeg het zo voort, langs alle stromen: )

“we gaan zien, we gaan ons verdelen, we gaan zien”
toch