Jonas staarde naar de file. Het stomste wat je kon doen was stoppen om te tanken. Dit kostte minimaal een uur. Hij kneep de laatste druppel benzine af toen zij kwam aangelopen met twee kartonnen bekers koffie en een papieren zakje met de groen gedrukte letters Marché. Voor de donkerglazen wand van het pompstation stond ze stil en stapelde ze de twee kartonnen bekers op elkaar, daaronder bungelde het papieren zakje zodat ze alles in één hand hield. Ongeduldig trok ze haar been op om met haar vrije hand haar sok weer boven haar hiel te trekken. Jonas keek naar zijn glimlachende flamingo en vergat de file.
Geleund tegen de motorkap dronk hij van de koffie. Haar hoofd rustte op zijn schouder.
‘Lekker even uit de auto.’ Bladerdeeg dwarrelde op haar zwarte broek bij het scheuren van de croissant, ze hield een knapperig stuk voor zijn neus.
‘Nee, dank je.’ Er woei een venijnige wind, een die wel door je jas maar niet door je spijkerbroek drong. Op haar wangen had de kou rode plekken achtergelaten. Het paste bij de schapenwollen trui met de hoge col, die ze goed kon hebben.
Een eindje verderop stond een okergeel volkswagenbusje met de achterdeuren open. Voor zover hij kon zien kookten ze op een gaspitje. Er gingen kopjes rond die gevuld werden door een grote thermoskan. Een jongen met kortgeschoren haren en een blond snorretje droeg zo’n hip nineties jasje. Turquoise met paars. Ze zei dat ze het een gaaf busje vond.
‘Een gaaf jasje.’
‘Zoiets zou je best goed staan.’
‘Laten we weer gaan rijden.’
‘Hoe leuk is dat. Met een groep vrienden op stap.’
Jonas pakte de koffiebeker en het zakje, waar nog een half croissantje in zat, van haar aan en liep naar een prullenbak. Hij zag haar nonchalant naar achter schuiven tot midden op de motorkap van zijn Audi A3, haar benen bungelden alsof ze bovenaan een glijbaan zat. Het was haar houding die iets verried, armen naast haar billen, borst wat naar voren, hoofd naar de zachte zon gekeerd, alsof voor haar alleen de lichamelijke sensatie bestond. Haar blik hooghartig, triest en gericht op de bomen aan de horizon, hij zag haar huid koud en wit, de zon die niet sterk genoeg was haar op te warmen.
Tegenover haar veranderde er niets, de warme drank werd koeltjes gedronken, de simpele maaltijd werd op het ene pitje gegaard. Jonas gunde haar een korte blik van de jongen met het nineties jasje. Maar die bleef uit.
Ze kreeg het koud maar bleef op de motorkap zitten. Het groepje intrigeerde haar. Pas toen er gelachen werd, zag ze dat het meisje met groene ogen met Jonas aan de praat was geraakt. Er lag een kaart op de grond. Hij zat gehurkt en gleed met zijn vinger over de wegen. Zijn bewegingen leken die van een schilder, vrij en gecontroleerd. Toen hij terugliep draaide hij zich nog een keer naar het meisje om, schudde zijn hoofd en kwam met een nonchalante glimlach terug naar de auto. Hij ging tussen haar benen staan en hield haar knieën vast.
‘Wat vroeg ze?’ zei ze.
‘Niets.’
Ze stapten de auto in. Jonas parkeerde uit met alleen zijn handpalm op het stuur.
‘Muziek?’ vroeg hij toen ze de file weer inreden.

Het huis kwam precies overeen met haar verbeelding. Tegen de berghelling gebouwd, met houten balkons vol splinters en rode geraniums in bakken voor de ramen. Jonas parkeerde de Audi voor de deur en stapte gelijk uit, strekte zich alsof hij opnieuw ontwaakte. Op de voorruit verschenen ontelbaar veel kleine druppeltjes die haar het zicht ontnamen.
Jonas zette thee. Hij had net de tassen al uitgeruimd. Zij zat in kleermakerszit op het bed. Op haar blote benen lag een dun, geel boekje met in bruine letters De woorden van de Boeddha op de kaft.
‘Denk je niet dat we allemaal met elkaar verbonden zijn?’ riep ze naar hem in de woonkamer.
‘We?’
‘Ja, wij.’
‘Wij wel.’
‘Wij allemaal.’
Met twee mokken kwam hij de slaapkamer binnen, zette er eentje op het nachtkastje en hield de andere vast, blies zachtjes golven in het water.
‘Altijd als ik kamillethee voor je zet moet ik denken aan de wandelingen in de bergen. Hoe dat plantje met gele kopjes tussen de autosporen groeit en die indringende, zoete geur die de hele wandeling om je heen hangt,’ zei hij.
‘Kamille? Dat is niet geel. Die hebben witte blaadjes.’
‘Hier niet, het zijn groengele bolletjes.’
‘Dat is me nooit opgevallen.’
Ze zei: ‘Ik heb het koud, wil je het raam dichtdoen?’ Kippenvel rolde over haar blote bovenbenen.
Met het dichte raam stierven de landelijke geluiden weg. Hij gaf haar kussen op haar voet, zette zijn mok naast hem op de grond, kuste haar kuiten, snoof haar geur op. Het kippenvel kriebelde zijn neus. Ze kwam overeind, streelde door zijn haren.
‘Ik ben aan het lezen.’ Onder een ingehouden zucht dompelde hij zich onder in haar trui, rolde die omhoog om zijn voorhoofd op haar buik te drukken. Ze gloeide. Zachtjes kuste hij de tempelmuur.
‘Je zou erover nadenken.’ zei hij.
‘Je zou me de tijd geven.’ zei ze. Hij kwam overeind, nam plaats op de hoek van het bed. Door het raam zag hij de zon over de bergen trekken, alsof al het licht terug de hemel in werd gezogen. ‘Wil je er niet over nadenken?’ zei hij.
‘Ik denk erover na.’
‘Niet waar.’
‘Wel.’ Haar frons had iets van een kind in de deuropening dat dreigde weg te lopen. Hij zei ‘hé’ en sloeg zijn armen om haar heen. Als twee diertjes kropen zijn zachte handen onder haar wollen trui. ‘Ik denk dat we het fijn zouden hebben,’ zei hij, ‘dat het iets af zou maken. Dat de rest dan niet zo belangrijk meer is.’
‘Maar zoiets moet je zeker weten.’ zei ze.
Zonder nog iets te zeggen stond hij op en ging de badkamer in. Ze hoorde het regelmatige kletteren van de douche. Lezen lukte niet. Haar aandacht werd getrokken door de nette stapeltjes kleding in de kast. Hij had alles perfect gevouwen. Een jurk, een lange blouse, een jasje en zijn overhemden hingen aan hangers aan het rek. Ze stond op en begon zich aan te kleden.
Uit de badkamer hoorde ze hem roepen.
‘We kunnen in de buurt wat eten.
‘Schat?
‘Raclette?
‘Is typisch Zwitsers.’
‘Is dat lekker?’
‘Het is kaas.’
‘Kaas?’
Voor de spiegel zag ze een paspop die ze had aangekleed. Bleek en tuttig. Alles zat strak of trok samen rond haar borsten. Uiteindelijk trok ze de wollen trui weer aan.
‘Een soort kaasfondue.’ Zei hij. Het water was met een klap van de geiser gestopt met stromen.
‘Is het lekker?’
‘Ja, net als kaasfondue.’
Ze was weer op het bed gaan liggen, op haar buik nu, precies zo dat ze met haar hoofd over de bedrand kwam. In de hoop kleding op de grond zag ze bergen of golven, een landschap van wanorde. Ze verheugde zich op Jonas’ blik als hij de teringzooi zag.
Haar ogen kneep ze dicht van schrik toen hij op haar kwam zitten en haar begon te kietelen.
‘Hou op!’
‘Zeg dat je erover na zal denken.’
‘Stop!’ riep ze terwijl ze zich onder hem wist om te draaien.
‘Ik zeg toch stop.’
‘Als je erover nadenkt.’
Met haar benen duwde ze hem van haar af. Hij probeerde haar voeten te grijpen maar was kansloos. En zo zat hij weer op de rand van het bed en zat zij weer in kleermakerszit.
‘Ik weet het gewoon nog niet,’ zei ze hijgend. ‘Oké?’
‘Het hoeft ook niet nu.’
‘Weet ik.’
Ze had een zachte, lome blik en hoewel ze zo ver van hem weg was, wilde hij haar kussen.
‘Ik dacht dat het duidelijker voor je was. Dat je erover had nagedacht.’
‘Dat was ook zo.’
‘Hoezo was?’ zei hij.
‘Gewoon. Het is niet meer hetzelfde.’
Met zijn rug naar haar toe en zijn armen tegen de vensterbank geleund keek hij het donker in. Het leek haar alsof die rug meer ogen bezat dan zijn gezicht.
‘Het voelt alsof ik niet kan ademhalen,’ zei ze.
‘Ga dan even naar buiten.’
Ze stond op zonder naar hem te kijken. Voor de spiegel maakte ze een knot in haar haren, die losjes naar de zijkant van haar hoofd gleed. Ze pakte de sleutels van de eettafel en riep dat ze buiten op hem wachtte. Het was helder donker. Ze nam plaats op de motorkap van de auto. Zes uur eerder had ze precies zo gezeten. Uitkijkend op de bergen waar spaarzaam lichten brandde, haalde ze diep adem. Haar blik richtte ze omhoog en in gedachten maakte ze een driehoek tussen haar, zittend op de auto, een ster daarboven, en de plek waar de bus met hippies aanbeland was. Er bewoog iets in haar. Een metronoom die plots begon te slaan. Op dat onbekende ritme liet ze zich van de motorkap afglijden en liep naar de autodeur. Voor ze die opende keek ze nog even om, naar het warm verlichtte huis tegen de inktzwarte berg.