1.
Het was de avond van 28 februari 2012. Op straat was het stil. Uit de ramen van de huizen flitste het neonlicht van de tv’s, de geur van openhaard verspreidde zich door de buurt in de kille lucht. Er was geen mens te zien, op één iemand na. Voor de deur van de praktijk stond al minutenlang een bezoeker. Hoe langer hij er stond, hoe meer hij in het straatbeeld leek weg te vagen. Maar hij bleef wachten tot de deur openging. De bezoeker maakte aanstalten om naar binnen te gaan, maar bij het zien van de man in de deuropening hield hij direct zijn pas in.
‘Ik ken u niet. Waar is psycholoog Bruinhove?’
De man in de deuropening staarde hem aan. Er was iets onsamenhangends aan zijn uiterlijk. Net als de bezoeker was hij netjes gekleed – blouse, colbertje, pantalon –, maar zijn ogen waren bloeddoorlopen.
Na een korte stilte zei de man:
‘Hij is even weg. Komt u later maar terug.’
Hij wilde de deur alweer dicht doen, maar de bezoeker stapte op de drempel.
‘Wie bent u?’
‘Ik?’ vroeg de man, alsof deze vraag volkomen uit de lucht kwam vallen. Hij keek vluchtig over zijn schouder, de praktijkruimte in.
‘Ik ben de stagiair,’ zei hij. ‘Greijs.’
‘Aha. Misschien kunt ú dan mijn sessie beginnen?’ zei de bezoeker. ‘Ik heb namelijk maar een uur.’ De man in de deuropening slikte even. Daarna stapte hij opzij.

illustratie Marcel Herkelman bij tekst Luuk Hijne

2.
Binnen was het rommelig. Er was een stapel printpapier van het bureau gevallen, en de donkerblauwe gordijnen hingen nog half voor het raam. Een zoete, weeë geur domineerde de spreekkamer. Op de vensterbank stonden drie halfvolle kopjes koffie. De man liep erop af en spoelde ze om. Twee ervan vulde hij met verse koffie en hij zette ze op het tafeltje tussen twee sofa’s neer.
‘Neemt u plaats. Wat is uw naam? Ik zoek uw dossier op.’ De man liep naar de computer. ‘Groenen.’
Bij het horen van die naam bevroor de blik van de man. Een fractie van een seconde maar. Daarna herschikte hij zijn gezicht en printte hij drie A4’tjes dossier uit.
Zijn pas was kordaat geweest, maar zijn hand liet een zweetafdruk achter op de rand van het bureau.
Even later zaten ze beiden op een sofa. De man bladerde vluchtig door de A4’tjes heen.
‘Kunt u mij wat meer over uw klachten vertellen?’ vroeg de man, half met zijn aandacht bij het dossier, half bij de bezoeker. De bezoeker dacht na. Pas na een poosje antwoordde hij.
‘Ik ben zoals alle anderen. Oftewel: niemand.’
De man wachtte op meer, maar dat kwam niet. Hij maakte met zijn palmen een strijkbeweging over zijn bovenbenen.
‘Ik begrijp niet wat u bedoelt.’
De bezoeker streek zijn donkerblonde haar glad, zodat het gelijk was aan de scheiding van zijn toehoorder.
‘We zijn voorgeprogrammeerde klonen. Zonder eigen karakter.’
Het bleef weer even stil. Pas toen de man tegenover hem bleef zwijgen, lichtte hij toe.
‘Weet je wie echt zijn? Personages. Waarom lezen we boeken, worden we gefascineerd door films? Omdat ze oprecht zijn. We kunnen bij ze in de kamer zitten, ze neus tot neus naderen, mee naar de wc gaan – ze blijven zichzelf, zonder dat we aan hen onze aanwezigheid moeten verantwoorden.’
De man verschoof enkele millimeters, maar zei niets.
‘Ik wil mijn instinct terug. Uit angst ben ik een hielenlikkende kloon geworden. Mijn ego leidt tot die angst. Die moet weg. Verwijderd. Psycholoog Bruinhove had het over een Behandeling. Dat jullie die hebben.’
De man aarzelde even.
‘Ja,’ zei hij uiteindelijk. ‘Die hebben wij.’
Hij zette zijn koffiekop op het tafeltje en richtte zich langzaam op van de bank.
De bezoeker fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wat gaat u doen?’
Daarop keek de man hem lang aan. Hij stamelde:
‘De Behandeling opzoeken.’
‘Maar, meneer Greijs, weet u die niet uit uw hoofd dan?’
Hij bleef staan. Het vel onder zijn linkeroog schokte lichtjes.
‘Ik ga de precieze formulering van de Behandeling opzoeken.’
Hij zette weer koers richting het bureau.
Een harde trek verscheen om de mond van de bezoeker.
‘Blijf staan.’
De man draaide zich weer richting de computer. De bezoeker stond op.
‘Blijf staan, zei ik!’
De man bleef staan.
‘Ik eis dat u nu zegt wat de Behandeling is. Uit uw hoofd.’

3.
De hand van de man trilde. Een donkerblonde pluk maakte zich los van zijn scheiding en zakte over zijn voorhoofd.
De bezoeker liep naar hem toe. Zijn ogen waren groot. Vlak voor de man bleef hij staan. Het geronk van de minibar drong zich op.
‘U bent stagiair Greijs niet, hè?’ zei hij.
Plotseling keek de man de bezoeker recht aan. De bureaulamp verlichtte het net van gesprongen oogaders.
‘Nee.’
De bezoeker verroerde zich niet.
‘U bent patiënt Groenen.’
Het was geen vraag. De blik van de man bevroor.
‘Hoe weet u dat?’, vroeg hij. In zijn stem klonk paniek.
‘Omdat,’ de bezoeker trok zijn mondhoeken omhoog, ‘ik psycholoog Bruinhove ben.’

4.
‘Ik neem aan dat je mijn stagiair bevrijd hebt?’ zei Bruinhove.
Groenen keek hem vragend aan.
‘De vraag is: heb je op deze plek, ongeveer een uur geleden, je zelfbeheersing verloren bij mijn talentloze stagiair Greijs?’
Groenen bleef stil.
‘Of je hem vermoord hebt.’
Groenen knikte, bijna onmerkbaar.
‘Haal het maar tevoorschijn,’ zei Bruinhove.
Groenen haalde een pistool uit zijn zak. Hij richtte het op Bruinhove.
‘Ja precies, jongen, schiet me maar neer. Schiet jezelf voor mijn part ook aan flarden. Het zal niets uitmaken.’
Groenen liet zijn pistool zakken. Hij draaide zijn hoofd richting de weerspiegeling van de man naast hem in het raam met daarachter de donkere lucht – colbert, blouse, pantalon, donkerblonde scheiding, blauwe ogen. Hij ademde sneller, de blik op zijn omgeving verscherpte zich. Toen klapte zijn gezicht tegen het raam, en het pistool werd uit zijn handen gerukt.
‘De enige genezing voor je stoornis, jongen,’ zei Bruinhove, ‘dat is de dood. Dat is de Behandeling. Ieders Behandeling.’
Groenen deinsde terug en viel achterwaarts over de sofa, de tafel in zijn val meenemend. De twee koffiekopjes vielen op de mat en rolden in tegengestelde richting. Hij krabbelde overeind en smeet één van de koppen naar Bruinhove. Hij kwam tegen het raam en brak in stukken. Toen veranderde zijn uitdrukking. Het gezicht van Bruinhove weerspiegelde nu in het raam. Het pistool stond aan zijn eigen hoofd. Hij schoot.