
‘Je hond doet me denken aan oude foto´s.’
Je zet je tas neer en begint je fiets los te maken. Die staat voor de ingang van de Fotovakschool en daar heeft mijn hond nu juist zijn poot tegen de muur gelicht.
‘Oude foto´s?’ vraag ik.
‘Ja, ik ben vandaag naar de tentoonstelling van Cas Oorthuys geweest. Op een van zijn foto’s zag ik precies zo’n hond.’
Je stopt de fietssleuteltjes in je jaszak en tilt je fiets uit het rek.
‘Ik leef nog analoog,’ zeg ik, ‘misschien komt het daardoor.’
In de loop der jaren heb ik geleerd dat het woord analoog meestal genoeg is om de nieuwsgierigheid te wekken. Je moet niet te veel zeggen. En vooral niet te weinig.
‘Wat voor hond is dit eigenlijk?’
‘Een Coburger,’ verzin ik, ‘je ziet ze niet zoveel meer als vroeger.’
-/\-
‘Heb je nou een portret van je vader aan de muur hangen?’
Je gaat overeind zitten in mijn bed en rekt je uit. Je borsten steken boven het dekbed uit.
‘Best wel raar om te neuken terwijl die ouwe gast toekijkt. Hij keek me recht in mijn poes, cringe. Waarom hang je hem niet wat meer uit het zicht? Boven de stortbak in de badkamer bijvoorbeeld?’
Je laat het dekbed van je afglijden, staat op en loopt naar het koffieapparaat.
‘Je moet eerst kijken of er nog water in zit.’
‘Weet ik. Mijn vader heeft er net zo een.’
Terwijl het koffieapparaat in de keuken begint te brommen bekijk je mijn stapel elpees naast de hondenmand.
‘Hoe oud zijn die elpees eigenlijk? In mijn kamer heb ik daar geen ruimte voor. Maar die van jou is nog veel kleiner.’
‘Allemaal vintage,’ zeg ik, ‘ik verzamel al sinds mijn veertiende. Een kamer is nooit te klein voor vinyl.’
Je loopt op blote voeten naar het bed en komt weer bij me liggen. Ik voel het koude eelt van je voetzolen tegen mijn enkels.
‘Pas je op met je koffie? Die is heet hoor.’
‘Je praat als een ouwe lul, weet je wel hoe raar dat is? Dan lijk je mijn vader wel. Over vintage gesproken.’
De nacht is voorbij, ik weet niets meer te zeggen. Mijn hand gaat door je haar, ik wikkel een paar rode krullen rond mijn vingers.
‘Wat is er?’ vraag je. ‘Denk je ergens aan?’
‘Waar ik aan denk? Ik weet het niet. Niet aan iets speciaals.’
‘Ook niet aan mij?’
‘Wat bedoel je?’
‘Denk je ook niet aan mij?’
‘Aan jou? Hoezo?’
In de loop van de tijd heb ik het gevoel gekregen dat ik alles al eens eerder heb meegemaakt. Dat is niet per se leuk. Zo zijn mijn gevoelens steeds vlakker geworden en mijn gedachten over leven en liefde steeds zwaarmoediger.
Een man die gepijpt wordt, ligt als een dode in zijn kist: met de rug naar de aarde en het gezicht naar de sterren. Ik kijk op, naar het portret van de oude man, het hangt aan de muur achter jouw op en neer bewegende hoofd. Jij ziet hem niet, je rode krullen zijn voor je gezicht gevallen.
De live-versie duurt negentien minuten, denk ik. Het is een vreemde, dwangmatige gedachte. Mijn leven voelt steeds vaker als de rommelige live-uitvoering van een klassiek rocknummer dat de studioversie nooit meer zal kunnen benaderen. Hoe zou het trouwens zijn als ik zelf aan de muur hing en neer zou kijken op het bed? De man op de foto lijkt nu zijn lippen te bewegen. Zijn mondhoeken krullen bijna onmerkbaar omhoog tot een versleten glimlach als hij ziet dat de beweging van jouw rode krullen stokt.
Je staat op en loopt naar de keuken. Daar spoel je je mond en spuugt een paar keer op de vuile borden in de gootsteen. Daarna stap je onder de douche.
‘Moest je zo niet ergens heen?’ vraag ik.
De oude man hangt hier alweer een tijdje aan de muur tegenover het voeteneinde van mijn bed. Elke ochtend is hij de eerste die ik zie en zo heb ik hem steeds beter leren kennen. Het lijkt me dat zijn afdruk elke ochtend scherper wordt, de korrel fijner, het contrast harder. Hoewel ik heel zuinig op hem ben geweest, heb ik gemerkt dat zijn gezicht toch dag na dag veroudert. Zo heb ik pas ontdekt dat hij een verbitterd trekje om zijn mond heeft gekregen en hoe je, als je goed kijkt, kunt zien dat zijn lachrimpeltjes in feite diepe groeven zijn, waar het hele leven als een wildkolkende rivier doorheen heeft gestroomd. Ik kan me de dag dat ik hem voor het eerst zag nog goed herinneren. Ik heb hem lang geleden leren kennen, door de ogen van een vrouw.
-/\-
Het regende licht, te weinig voor motregen en absoluut te druppelig voor mist. Mijn hond snuffelde aan de stoep van het monumentale pand op nummer 34 waar blijkens een glimmende plaquette het ‘Fotografisch Genootschap’ was gevestigd. De zware voordeur ging open en er stapte een vrouw uit het portaal. Ze droeg een donker spijkerjasje met een opgestoken kraag, waar donkerrode krullen in vettige slierten overheen hingen en ze had een grote fototas over de schouder.
‘Wat een leuk hondje heb je,’ zei ze.
Even later zat ze gehurkt in mijn studentenkamer voor de stapel elpees die tegen de grammofoon aanleunde. Met haar vingertoppen bladerde ze in hoog tempo door mijn platenverzameling terwijl ze een sterke geur van patchouli door de kamer verspreidde.
‘Mooie elpees. Kijk nou eens, Ten Years After?’
‘Ik houd van progressieve muziek,’ zei ik, opgelucht dat ik iets met haar gemeen had.
Ze stopte haar neus in de hoes en snoof de geur van papier en pvc op, net zoals ik zelf vaak deed. Daarna schoof ze de elpee eruit en keek op het label.
‘Love Like a Man,’ zei ze, ‘gaaf, dat nummer duurt lekker lang. Meer dan zeven minuten. Gaat dat lukken denk je?’
Aan het begin van de lange gitaarsolo, na drie coupletten en het refrein, pakte ze mijn hand. Ze leerde me dat de live-versie van dit nummer geen zeven, maar eigenlijk negentien minuten was en na afloop zette ik thee voor haar.
‘Ik wou dat het altijd zo kon blijven,’ zei ik.
‘Dat wat zo kon blijven?’
‘Dit moment. Dat dit eeuwig kon duren.’
‘Weet je dat wel zeker? Eeuwig is een hele tijd voor een moment. Begrijp je wel wat er dan gebeurt ?’
Ze wachtte niet op mijn antwoord maar haalde een grote camera uit haar fototas.
‘Wat ga je nou doen?’ vroeg ik.
‘Een foto van je maken,’ zei ze. ‘Je wilde dit moment toch vasthouden? Jezus man, kijk niet zo wezenloos. Focus maar op mij. Ik wil het licht zien schitteren in je ogen.’
Ze hield het toestel voor haar gezicht en ik verscheen in haar zoeker. Ze stelde scherp door de geribbelde ring van het objectief tussen haar duim en middelvinger rond te draaien. Heel even zag ik mijn jongensgezicht in de lens spiegelen. Precies op dat moment drukte ze op de ontspanknop, de veer van de sluiter maakte een metalig geluid. Daarna draaide ze de film terug op de spoel en toen ze daarmee klaar was haalde ze het rolletje uit de camera en deed de kap weer op de lens.
‘Is het gelukt?’ vroeg ik.
‘Natuurlijk,’ zei ze, jongensportretten lukken altijd.’
Ze beet op haar onderlip.
‘Ik gebruik altijd heel weinig fixeer in mijn donkere kamer. Jouw afdruk zal zich daardoor altijd blijven ontwikkelen terwijl jij zelf het moment juist wilt vasthouden. Wees er daarom heel voorzichtig mee.’
Een paar dagen later kwam ze me de ingelijste afdruk brengen. Ze drong erop aan dat ik het portret aan de muur tegenover het voeteneinde van mijn bed moest hangen en bezwoer me het nooit meer aan te raken of weg te halen. Daarna, net als in een sprookje, zagen we elkaar nooit meer.
-/\-
‘Nee, ik hoef nergens heen,’ zeg je, ‘maar ik moet nu gaan.’
Je bent klaar met douchen en hebt een grote witte handdoek omgeslagen. Je kijkt naar de muur en ziet dat het portret er niet meer hangt.
‘Zo, heb je die creep weggehaald? Of hang je hem gelijk weer terug zodra ik de deur uit ben?’
‘Welnee,’ zeg ik. ‘Tijd voor iets nieuws aan de muur. Helemaal top.’
Ik wacht tot je je hebt aangekleed. Nadat je de trap bent afgelopen en de deur beneden in het slot is gevallen, ga ik voorzichtig naar de badkamer. De douche ruikt naar jou, je badschuim zit nog op mijn spons. Ik pak je witte handdoek van de vloer en veeg er de condens mee van de spiegel boven de wastafel. Dan doe ik een stapje achteruit om mijzelf te bekijken.
Nu ik de spiegel heb schoongeveegd, zie ik hoeveel ik op het portret ben gaan lijken. Ik zie ook de verschillen. De lijnen rond mijn mond zijn nog geen diepe groeven, mijn aarzelende glimlach is nog niet versleten.
Jongensportretten lukken altijd, had de fotografe gezegd. De afdruk zal zich altijd blijven ontwikkelen.
Met blozende wangen stap ik de badkamer uit. Ik weet wat mij te doen staat. Er is nog tijd om als de oude man te worden.
