Zo’ n dag. Alles ging. Het was net iets te warm voor het langzaam kouder wordende nazomerweer en ik kwam er maar niet uit welk kwaad mijn voorkeur had: de wind door mijn kleren laten waaien of met één hand mijn jas dichthouden om de wind buiten te sluiten, waardoor ik niet in het juiste loopritme zou komen. Telkens als ik dacht dat ik gekozen had, ging mijn hand weer naar mijn jas. Dat loopritme dat geen nadenken vergt was toch al lastig te bereiken in de Leidsestraat op zondag. Normaal gesproken loop ik door rustiger straten en bij voorkeur over bruggetjes. Amsterdam op zijn truttigst. Als het even kan besneeuwd of in de vroege morgen. De vrolijke troosteloosheid van vertrapte bekertjes vegende mannen en voormalige havenarbeiders die biervaten wegrollen, wordt onderschat. Maar vandaag dus de Leidsestraat. Op zo’n dag zou ik het toch niet zien.
Normaal gesproken loop ik door rustiger straten en bij voorkeur over bruggetjes. Amsterdam op zijn truttigst.
Ik werd vanmorgen wakker en moest me vaker uitrekken dan normaal. Ik draaide me nog een keer om. De hele dag al overheerst een slaperig gevoel en lijkt het alsof mijn ogen geen contact maken met mijn hersenen, mijn schouderspieren gekrompen zijn en mijn haar ongewassen is. De symptomen van een slopende kater die alle bewegingen vertraagt en plotseling een Guus Meeuwis-flard uit je mond laat komen na een schaamtevolle herinnering. Maar katers zijn valse gevoelens en daarmee komen dingen sowieso nooit af, dat weet iedereen. Dan zou dit een gewone dag zijn die ik gisteravond alvast heel hard had verneukt.
Net als elke dag zit alles onder een dikke laag modder.
Net als elke dag zit alles onder een dikke laag modder. Het beweegt in modder, wordt erdoor vertraagd, gedempt, verzwaard. Negeren blijkt telkens weer makkelijker dan opruimen. Zeker als er niemand is om je op de poelen te wijzen, vol bereidheid een jas over de plassen te leggen. Op zo’n dag is er een ongewone hoeveelheid ruimte tussen de verplichtingen. Ruimte die gevuld zou moeten worden met mij. Tot die tijd sijpelt, in mijn vertwijfelde afwezigheid, de modder gestaag de ruimte binnen.
Ik laveerde door de grauwe toeristen en schuwe pubers met schreeuwerige vriendinnen. Daartussen liep een jongetje van een jaartje of tien dat mijn kant op kwam. Rond zijn hoofdje bewogen zijn net iets te lange blonde haren in een samenhangende cadans, veroorzaakt door de nonchalante beweging die werd ingezet bij zijn schouders. Dat moest hij bij iemand hebben afgekeken. Sneakertjes, broekje, truitje, een beetje baggy. Je hoorde het de verkoopster zeggen, haar mond vertrokken in een duckface bij elke ‘-tje’. Herfstige schutkleuren, met waarschijnlijk fabrieksmatig aangebrachte modderspatten. Volledig geconditioneerd om te dromen van surfvakanties, lp’s en net-als-vroeger.
Op dit soort dagen ben ik me ineens bewust van het slepende, trekkende, dompige gevoel dat zich lui uitstrekt door mijn aderen. En hoor ik achter me klossende, plassende poten, door het slib slierende knuisten en voel de sluw bochtende schaduw. Halsstarrig koester ik dan mijn oogkleppen en ga lopen. Maar er was iets aan de doelgerichtheid van het jongetje waardoor ik mijn hoofd oprichtte.
De beweging in zijn schouders en de zwiep van zijn haren gingen over in zijn loopje. Alsof hij op een paard was opgegroeid, met zijn benen in een O en een linkervoet die bij elke stap een beetje naar buiten slingerde. Zijn vader herkende ik als zodanig zodra hij uit een winkel kwam. Hij had dezelfde overdachte kwajongens-snelheid van bewegen. Deze man had zijn dromen van surfvakanties, lp’s en net-als-vroeger via de Lonely Planet en top 40 waargemaakt, al ‘chill’ mompelend. Heel authentiek en op net iets te late leeftijd. De zwiep van zijn haren was bruin, zijn kleren blauw.
Alsof hij op een paard was opgegroeid, met zijn benen in een O en een linkervoet die bij elke stap een beetje naar buiten slingerde.
Het jongetje stak van een afstandje een begroeting in de lucht en diezelfde hand gleed even later met een vanzelfsprekend gebaar in die van zijn vader, die hem kort tegen zich aandrukte. Kleren, haren, loopjes en dromen verdwenen; dit waren vader en zoon. Getweeën wisten ze welke richting ze op moesten en liepen in de meest natuurlijke symbiose ooit getoond tussen zoveel schijn naar de bordkartonnen horizon.
Waarschijnlijk zag ik er met mijn glimlach uit als een dwaas. Het maakte niet meer uit dat ik niet van kinderen houd omdat ze zo niksig zijn. Evenmin dat mannen van alle leeftijden met haren die dansen mijn wenkbrauwen in beweging zetten. Of dat de gezichten van de mensen in de Leidsestraat me totaal niet aanstonden en dat ik geen leuke plannen had. Het minst van alles maakte het uit dat ik mensen als deze met hun overzichtelijke leven stiekem veracht. Maar dat gebaar van die hand heb ik met al mijn verachting nooit bereikt. Ik draaide me om en keek de modder aan.