Atlantisch landschap (Mancave in zee)
Het natte strand weerkaatst een assemblage
van de hemelbaan, zover het nachtlicht straalt
bouw je je vergezichten op de oceaan en waant
je het verloren schaap dat het getij begraast.
Zingend van zand schrijf je je naam
met schuimend water, kroont jezelf tot magistraat
van onderwaterstraten. ‘Dood aan de haaien,’ praal je
en begraaft je adem waar de diepte kraakt
van wrakken, langs verzonken lengtegraden
bouw je op schaal de uitgevaren wolken na.
Frau ohne Eigenschaften
Boven het licht zit ik, van top tot teen
getatoeëerd met tags uit Newtown, mijmerend
over mijn jeugd van lege foto’s, week
gearrangeerde samples van de zee.
Daar zit ik, een herinnering van Ali Pasja en Lord Byron, op een binnenhuid
van filosofen, denk: bouw jij maar tempels, mother nature blijft
een pokkenwijf, bewapend met de kracht van oceanen
en fatale resurrecties van haar corpulent vulkanenlijf.
Er moet iets zijn zeg ik en slik een pil die toegang geeft
tot alle talen, verscheur het hymen tussen droom en daad, de dag
leest als traktaat, een afgeschoren evavacht, mijn spiegelbeeld
slaapt losjes op het oude water.
En daar zit ik, op meer dan negentig procent van de geschiedenis
jokken de eeuwen mij tot echo’s uit een middeleeuwse basiliek.
Met godenhamers open ik de kelders van de aarde, dronken
van de tederste gedachten aan mijn oermimiek.
Pas de deux
Je droomt steriele wolken om mij heen.
Je woorden krassen in mijn blinde ramen.
Ik vul de trage leegte met gebaren, adem
spiegelbeelden van een blanke schaduw in.
Mijn lijf de in het lab ontworpen bloem
die slechts zichzelf bestuift neem ik mijn plek
in op het doek (de somnambule in het sterrenveld)
en zeg mijn ziel verdampt uit mij, je weet
dat ik van steen geworden bent, een stem
die nestelt in een oud skelet, een huid van zon
boven het wolken echoënde water, kwaad
bijt je in de borst van de moeder aarde
die mij voedt en likt de wonden schoon terwijl
ik hoop c.q. verlangen bloedt, me overgeef, ik
lever ogen in en lijm me vast aan het moment
waar jij je baantjes trekt
tussen de windturbines, op een volle zee
vloei je terug van a naar b, de hongerige mond
van je verleden in en sleurt
mijn lege lichaam met je mee.